Tot die kunstenaars onder de Nederlandsche voordragers mag Luit. Albert Vogel gerekend worden.
Hij werd 18 Juni 1874 te Bergen op Zoom geboren.
Zijn moeder was een kunstzinnige vrouw, zijn vader Kolonel van het regiment grenadiers en jagers en bekend om zijn forsch commando. Vogel's kunstzin en geluidsmacht zijn daardoor reeds ten deele verklaard.
Veertien jaar oud richtte hij te Haarlem, waar hij een groot gedeelte zijner jeugd doorbracht, een tooneelclubje op: Advendo, d.i. Aangenaam door vermaak en nuttig door oefening; maar een der leeraren van de H.B.S. wiens lessen er zeker om verwaarloosd werden, las er in: Aan de vlegels en nietsdoeners opgedragen!
Tot dat clubje behoorden ook Willem Landré en Jhr. Jan Feith. Vogel was voorzitter. De jongelui maakten zelf stukken, schrikkelijke drama's, en legden hun eerste proeven van bekwaamheid in de tooneelspeelkunst af op een zolder, met tafelkleeden vervormd tot tooneel. Zij hadden een groote vereering voor Louis Bouwmeester en stelden hun ‘kunst’ ook in dienst van de liefdadigheid. Eenmaal zelfs werd een uitvoering gegeven in den schouwburg en Vogel droeg bij die gelegenheid o.m. Abdel Kader in kostuum voor.
De ouders waren niet bijster ingenomen met de dramatische neigingen van hun jongsten zoon, verboden hem zelfs naar den schouwburg te gaan en de oppasser waakte voor de naleving van dit verbod. Maar de jeugdige tooneelspeler en voordrager wist dezen wel te verschalken.
Vogel is niettemin soldaat geworden, gelijk al zijn broeders. Het militairisme is erfelijk in de familie.
Maar zijn leven toont een gelukkige vereeniging van den zin der ouders en eigen neigingen.
Naast de studie voor officier op den Hoofdcursus te Kampen bleven zijn vrije uren gewijd aan de ontwikkeling zijner gaven als voordrager. Hij was daar altijd de leider van liefhebberij-tooneeluitvoeringen en kreeg dusdoende een goeden kijk op regie.
Hij oefende zich gestadig in het verzen zeggen, in het uitbeelden van personen en in het gebruik zijner stem. En wie het voorrecht heeft hem in een zijner groote voordrachten te hooren, wordt bekoord door de schoone kleur, het prachtig klankgehalte en het veelzijdig uitdrukkingsvermogen van dat metalen geluid, dat meer nog dan het toch ook merkwaardig gebaren- en gelaatsspel van Vogel, zijn gehoor onweerstaanbaar boeit.
Zijn sterk geheugen stelt hem in staat geheele drama's zonder eenige wijfeling voor te dragen.
Hegenscheidt's Starkadd heeft hij in Noord en Zuid bekend gemaakt. Rodenbach's Gudrun en Emants Loki zijn nieuwe nummers op zijn voordrachtenlijst, die verschillende meesterwerken der wereldliteratuur bevat en welke men in haar geheel elders in dit nummer vindt afgedrukt.
Tot zijn beste werk behoort Oedipus, aan welke tragedie hij ten volle recht laat wedervaren. Hij wordt hier trouwens door het genie gedragen.
Als hij over zijn kunst spreekt, herdenkt hij gaarne de toewijding zijner vrouw, die hem bij de instudeering een groote steun is. Veel verklaart hij ook verplicht te zijn aan den heer Johan de Meester, die hem van het begin van zijn optreden in het openbaar heeft gewaardeerd en wiens kritiek hem vaak tot leering was.
In de Afdeelingen van het A.N.V. en verscheiden kunstkringen is hij met grooten bijval opgetreden. Ook buiten ons land, te Antwerpen, Parijs en Londen heeft men zijn voordrachtkunst bewonderd.
De bekendheid die hij daardoor aan vele voortbrengselen der Nederlandsche en Vlaamsche letterkunde en der wereldliteratuur geeft, den eerbied dien hij er voor afdwingt, schatte men niet gering.
Het Nederlandsch spreekt hij op een wijze, die ‘den Bataven hun spraak doet kennen en heel haar overvloed’; hij weet er alle aandoeningen en stemmingen in te vertolken.
Het vorig jaar werd Vogel tot lid der Leidsche Maatschappij voor Letterkunde benoemd en begin dezes jaars had hij het voorrecht op te treden voor de Koningin en haar gemaal.
Albert Vogel als Oedipus.
De beeldhouwer Dupuis werkt aan een 1 M. hoog beeld dat Vogel voorstelt als Romeinsch redenaar.
Ongetwijfeld zit er klassieke kracht in zijn manier van voordragen, maar met dat al is zijn kunst onzen stam en onze taal tot groote eer.
Dordt, Aug. 1906.
C. VAN SON.