Noodige Propaganda.
Bij het bezoek, dat onlangs een aantal Duitsche journalisten aan Engeland hebben gebracht, maakte een Londensch blad de opmerking, dat een volk altijd beter is dan de naam, dien 't in den vreemde heeft. Als wij nu zeggen, dat het Nederlandsche volk beter is dan de roep, die er over de grenzen van gaat, dan is dat nog niet veel gezegd. Want in 't algemeen denkt men in het buitenland niet onvermengd vleiend over ons. Misschien een beetje eigen schuld, maar meest komt dat toch, omdat men ons zoo weinig kent. De taal is een bezwaar, en dan schijnen wij niet zoo heel makkelijk in den omgang. Maar alle volken hebben min of meer van dat gebrek aan waardeering te lijden, en daarom vond dat Londensche blad 't zoo goed, dat die Duitsche mannen van de pen over waren gekomen. Zij konden dan in Engeland land en volk wat beter leeren kennen, en omgekeerd de Engelschen, met wie ze in aanraking kwamen, deze vertegenwoordigers van het Duitsche volk.
Niet alleen ons volk is over de grenzen slecht bekend, maar ons land ook. In de laatste jaren neemt het bezoek van vreemdelingen wel toe, maar wat zien zij voor 't meerendeel eigenlijk van ons land? Niet veel meer dan wat steden, en daarvan vooral de musea en de schilderachtige stadsdeelen, en eenige buitenstreken, waar de bevolking nog in de oude dracht gaat. Dat alles is zeker het aankijken wel waard, maar toch slechts een enkele kant van land en volk. En hoe oppervlakkig wordt dat meest nog bekeken! Men hoeft maar te lezen, wat vreemdelingen over hun bezoek aan Nederland in boek of krant opteekenen!
Niet lang geleden verscheen er in Engeland een boek over ons land, van de hand van een schrijver van naam en in de Engelsche pers druk geprezen. (E.V. Lucas, A Wanderer in Holland). De schrijver van dit werk behoort niet tot de oppervlakkigste reizigers, maar wat een onnauwkeurigheden toch, gezwegen nog van den spottenden toon, waarop een onderdaan van een groot rijk zich gerechtigd acht over de bevolking van een klein land te spreken. Het landschap in Nederland, zegt hij o.a., kent men voldoende als men er door heen gespoord is. En wat het letterkundige leven hier betreft: de dood is in den pot! Nu mag men over onze hedendaagsche letteren denken zoo men wil, maar hierover moeten allen, die van toeten en blazen weten, 't toch eens zijn, dat er leven in de brouwerij is. En zulke dwaasheden leest men telkens over ons land. Dezer dagen beweerde weer een Engelschman in een artikel over ons land, dat er hier nagenoeg geen nijverheid is!
Men kan over die malligheden - en er worden er heel wat maller nog over ons goede Nederland aan de markt gebracht - zijn schouders ophalen. Maar is 't verstandig? De onbekendheid met wat er in ons land te zien is en omgaat en de geringschatting, die er veelal het gevolg van is, heeft niet alleen een onaangenamen kant voor ons vaderlandslievend gevoel; het is ook nadeelig, rechtstreeks, doordat het bezoek van vreemdelingen er niet zoo door toeneemt als 't kon wezen, doordat onze nijverheid zich minder over de grenzen kan ontplooien, onze instellingen van onderwijs door vreemdelingen nauwelijks bezocht worden, en meer van dien aard. En middellijk, omdat het aanzien, dat een land in de wereld heeft, nu reeds invloed oefent en meer en meer zal krijgen op zijn politieke betrekkingen en zijn toekomst in de rij der staten, zijn bestaan misschien.
Andere landen zien het nut van bekendheid in het buitenland zoo goed in, dat de regeering er krachtig toe meewerkt om die te bevorderen. Men vindt er niets verkeerds in, dat de staat reclame voor zich zelf maakt. Sedert verscheiden jaren doet men daar in verschillende landen druk aan. Om uit de vele voorbeelden er enkele te noemen: van regeeringswege worden er boeken over het land samengesteld, dikwijls door de beste schrijvers en rijk geillustreerd; men laat die in een aantal talen vertalen en verspreidt ze kosteloos of tegen geringen prijs in 't buitenland. Zoo hebben o.a. de regeeringen van Zweden en Noorwegen gedaan. Men kan die voortreffelijke handboeken niet doorlezen, zonder den lust te krijgen, dat land te zien, met dat volk kennis te maken, er handel mee te drijven enz.
Een ander voorbeeld: In dit voorjaar is op kosten van den Deenschen staat, met bijdragen van eenige banken, prof. Pierre Oesterbye naar Frankrijk geweest om daar lezingen te houden over Denemarken's sociale en ekonomische ontwikkeling, sedert 1864. In een vijftien groote steden heeft hij daarover gesproken, zooveel mogelijk in elke stad tweemaal, eens voor handelsmenschen en eens voor gestudeerden. Zoo zorgt de Deensche regeering, dat men in Frankrijk te weten komt, wat er in Denemarken te koop is en hoe 't zich maatschappelijk ontwikkeld heeft. Prof. Oesterbye heeft ondershands meteen bewerkt, dat een gezelschap van een honderd Franschen - journalisten, kooplui, fabrikanten, landbouwers en geleerden - die in Augustus een reis naar Zweden gaan maken, zich verscheiden dagen in Denemarken zullen ophouden, waar men hun iets zal toonen van 't vele, waarop het land trotsch kan wezen.
En de reis van prof. Oesterbye was niet de eerste poging om de aandacht van Frankrijk op Denemarken te richten. Er bestaat reeds een Association franco-scandinave, een vereeniging, die de betrekkingen tusschen Frankrijk en de Skandinaafsche landen, waartoe men ook Denemarken rekent, aan te wakkeren. En onlangs is te Parijs de uitgave begonnen van een veertiendaagsch blad la Scandinavie, waarmede men de vriendschap van het Fransche volk voor de Skandinaafsche volken wil versterken en tegelijk de aandacht gevestigd houden op de ekonomische belangen van beiden, m.a.w. den handel tusschen Frankrijk en die landen bevorderen, en tevens Fransche reizigers naar het schoone Noorden trekken.
Nog een voorbeeld, ontleend aan België, waar de regeering reeds lang op velerlei wijze de belangen der bevolking in het buitenland bekend maakt en laat gelden. Ziehier een bericht uit een onzer dagbladen geknipt:
Zaterdagmiddag heeft Minister De Trooz te Brussel een rede gehouden tot installatie van de staatscommissie, ingesteld om het voor oud-leerlingen der Belgische inrichtingen van hooger onderwijs gemakkelijker te maken, zich in het buitenland te vestigen.
‘Sedert lang’, zeide de Minister, ‘houdt men zich