Die Vlakte.
In de Volkstem staat een vers, waarin de Vlakte vertelt van den tijd, toen zij ‘zig wrong uit die diep van 't meer’, en hoe haar leven is, hoe 't haar vergast als de zon haar schroeit, en boom en plant, die in haar wortelen, verdorsten. Maar:
Zo's 'n vlokkie schuim uit die sfere ze ruim,
Kom 'n wolkie aangezweef;
Maar hij groei in die blouw tot 'n stapelbouw
Van marmer wat krul en leef.
Kolossaal monument op zij zwart fondament,
Waar die bliksem in brul en beef.
En o! met mij is die windjes blij:
Hul spring uit die stof o'erend,
En wals en draai in dwarrelzwaai
O'er mij vloer, van end tot end.
Die gras schud hul wakker om same te jakker,
Tot hij opspring uit zij kooi,
En zo's mane en stêrde van jagende pêrde,
Zij stengels golf en gooi
Met dof zware plof, zo's ko'els in die stof,
Kom die eerste druppels neer,
Tot dit ruis alom zo deur die gebrom
En gekraak van die donderweer.
Met klouwe vooruit om te grijp en buit,
Jaag 'n ha'elwolk langs verbij,
Zo's 'n perde-kommande wat dreun o'er die lande,
En zij lijke-kleed zie 'k ver en breed
Nu breekt de maan door:
Hij sprei die waas van zij romigblouw gaas,
En ik lach zo stil-tevrede.
Plek op plek, zo's die wolke trek,
Zweef die schaduwe onder mee,
Zo's eilande wijd o'er die waat're verspreid
Op die boezem der groote zee.
Of het Afrikaansch zich ook tot dichten leent!
Het vers is geteekend J.C.