Neerlandia. Jaargang 10
(1906)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Ingezonden brief van A.J. Hoogenbirk]Geachte Redactie, Vergun me een enkel woord in ons Orgaan. Allereerst om dank uit te spreken aan den heer Wagenvoort voor het stuk, door hem aan den Minister gericht over de Nederlandsche taal enz. te Smyrna. In dien geest moet meer geschreven worden, en dan - aanhouden. Wat voor Smyrna geldt, geldt voor zooveel andere steden en landstreken. Ten tweede, dank aan Dr. Al. Nijland die - hoe schijnbaar gering de zaak ook zij - toont te bezitten wat ons ‘beschaafd publiek’ veelal mist: Nederlandsch gevoel. Is er iets gekkers dan Nederlanders te hooren kallen van een rondpoint, een abattoir, een boulevard? ‘Rondte’ is flink Nederlandsch. In Zeist spreekt ieder van het ‘Rond’ dat ook goed is. (Men loopt b.v. in de rondte of in het rond). Dat echter de Amsterdammers niet voelen, dat het vreemde niet deugt, het niet tegenhouden, afwijzen, - dat is het ontmoedigende. Ik woonde onlangs een vergadering onzer afdeeling bij, die mij liet komen op de eerste..... ‘étage’. Risum teneatis - om ook eens vreemde woorden te gebruiken. Ten derde verblijd ik mij, dat U den geachten inzender heel uit Boekhara althans niet afwijst. Is werkelijk ‘leergang’ niet beter dan ‘cursus’, ‘schrijver’ dan ‘secretaris’, ‘briefwisseling’ dan ‘correspondentie’Ga naar voetnoot1). Laat ons dan eens iets te vèr gaan. 't Is geen weelde. Ik weet heel goed, dat ‘demonstratie’ slecht vertaald wordt door ‘betooging’. Toch gebruik ik het laatste. Wat er uit moet is die laffe, ontzenuwende, onze zelfstandigheid bedreigende voorliefde voor uitheemsche woorden. Waarom vraagt de burgemeester eener Nederlandsche stad in het Fransch de raadsleden te gast? Waarom hangt aan de Amsterdamsche Beurs een ‘Safe deposit’ uit? Te Potsdam las ik in de omnibussen het verzoek geen vreemde woorden te gebruiken. Hier in Nederland wordt ge begroet met een ‘pas’, een ‘retour’ en al dien onzin meer. Ten slotte dit; een zeer bescheiden vraag: Is in onze afdeelingen op dit gebied en op menig ander niet veel meer te doen? De leden kennen elkaar nauwelijks. Er is zoo weinig verband. Is het niet mogelijk nu en dan saam te komen, niet enkel om redevoeringen te hooren, maar om saam te spreken? Laat iemand een geschikt, voor het algemeen boeiend, althans begrijpelijk onderwerp, kort inleiden, daarna gelegenheid voor elk gegeven worden zich uit te spreken. En dan - als men tot een besluit is gekomen, volge aanstonds een of andere maatregel van uitvoering. De belangstelling kan levendig gehouden worden, maar moet dat ook. Want het gevoel voor het streven van ons verbond, en voor de taal onzes volks is, naar mijn meening zwak, bedenkelijk zwak bij de Nederlanders. Tot ‘gestudeerde lui’ toe praten van ‘ansichten’, ‘onder referte’, ‘bemerkingen’ en meer zulk moois en - lachen u minachtend uit als ge er tegen opkomt. Onze zaak is nog geen volkszaak! Wie brengt het er toe dat zij 't wordt? Hoogachtend, Uw dw. A.J. Hoogenbirk. Amsterdam. |
|