Liederavonden voor het Volk.
De Haagsche afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond heeft zich met de Vereeniging ons Huis verstaan om in de tuinzaal Liederavonden te doen plaats hebben.
Over den eersten avond gaf het blaadje ‘Ons Huis’ aldus verslag:
Tegen half negen verzamelden zich daar een goede honderd mannen en vrouwen, grootendeels trouwe bezoekers van ‘Ons Huis’, maar ook anderen, want iedereen had toegang, die er 2½ cent voor over had. Daarvoor kreeg hij of zij dan een programma, waarop de woorden van twee liederen waren gedrukt. Op het podium stonden, behalve de piano, het zangkoor van ‘Ons Huis’ en de dirigent, de heer Constant van de Wall. Deze sprak het publiek toe, las het eerste der liederen, heel langzaam en de maat goed aangevend, voor en verzocht vervolgens, eens goed te luisteren naar de melodie, die het koor eenstemmig zou aanheffen. Aldus gebeurde. ‘En nu allemaal!’ riep daarna de heer Van de Wall. Het koor begon opnieuw en het publiek volgde, eerst wat bedeesd, maar al spoedig vrijmoediger en bij het derde couplet reeds met vuur. Een paar malen werd het lied aldus doorgenomen; toen nog een paar malen zonder koor, maar met de piano; vervolgens de vrouwen en de mannen alleen; eindelijk het heele publiek zónder koor en zónder piano. Dat was de proef op de som en die proef bewees - dat het liedje er inzat! Op dezelfde manier werd een tweede lied geleerd; dat ging alweer wat gemakkelijker dan het eerste. Toen de klok 10 uur sloeg en de bijeenkomst werd gesloten, konden de aanwezigen met twee mooie liedjes naar huis gaan. Dat zij ermede in hun schik waren, werd wel hierdoor bewezen, dat zij vroolijk een der liederen zingend de zaal verlieten.
Zoo kunnen in betrekkelijk korten tijd heel wat liederen in ruimen kring goede bekenden worden. Laat dus een ieder, die begrijpt, hoe zijn leven hierdoor kan worden verrijkt, gebruik maken van de gelegenheid om zich die liederen eigen te maken. Daarmede zal hij niet alleen zich zelf, maar ook anderen menig gelukkig oogenblik kunnen verschaffen. Er is weinig dat den mensch zóo opheft, zóo veredelt als goede zang, bij goede woorden. De dichter wist het wel, die zeide:
‘Waar menschen zingen hebt gij niets te vreezen,
Want wie van 't Lied houdt kan geen boosaard wezen.’