Ingezonden.
Uit Kansas City.
Geachte Redactie.
Er wonen maar weinig Nederlanders hier in Kansas City, een stad van 400.000 inwoners, de omliggende aan de stad gebouwde dorpen meegerekend. En in dat kleine troepje zijn vogels van diverse pluimage. De eerste Hollander, dien ik hier ontmoette, was een Fries, die al 9 jaar uit zijn vaderland was en zijn Hollandsch nog maar gebrekkig sprak. Zijn Hollandsche uitspraak en zijn Hollandschen aard had hij echter nog ongeschonden bewaard. Mijn nieuwste portret van onze Koningin en den Prins bracht hem in verrukking. Hem ging het niet zeer voorspoedig. Hij had een klein vermogen door zijn huwelijk met een Amerikaansche vrouw, maar het vlotte niet met het vinden van werk. Hij is violist en bespeelt de cornet-à-piston, maar hij had zich geen vaste plaats in een van de orchesten van de schouwburgen kunnen veroveren.
Een andere Hollander was hier slechts tijdelijk. In een dolle bui na door een meisje te zijn afgewezen, bracht hij zijn geld door in Holland; hij had een klein zaakje, dat natuurlijk verliep, en toen is hij naar de Nieuwe Wereld getrokken. Hij hoopt in enkele jaren wat geld over te sparen en dan in Holland opnieuw te beginnen. Ondernemend en voortvarend als deze Hollander is, heeft hij zich door tal van moeilijkheden heengeslagen. Men moest hem zelf kunnen hooren vertellen, hoe hij in de barre zon onkruid had zitten wieden in een korenveld, in een hitte van over de 100 graden! Hoe hij mijlen en mijlen geloopen had en welke tijden van armoe hij gekend had, Hij verdiende nu nog al een goed salaris; maar de treklust had hem bevangen, hij moest San Francisco zien!
Een kleermaker, met wien ik slechts even sprak en eenige spoorweg-ambtenaren, vormen de overige mij bekende Nederlanders hier. Er zijn er nog enkelen meer, dat ik weet. De spoorweg-ambtenaren genieten het volle vertrouwen in de maatschappij, waaraan zij verbonden zijn en het zijn vertegenwoordigers van onzen Nederlandschen stam, waarop wij trotsch kunnen zijn. Over hen zou ik gaarne meer vertellen, maar ik ben overtuigd, dat zij het onaangenaam vinden in het openbaar besproken te worden.
Het is te verwonderen, dat er niet meer Hollanders hier gevonden worden. In sommige vakken en betrekkingen is hier werkelijk behoefte aan goede krachten. De huisvrouwen kunnen geen meiden vinden, de stock-yards en packing-houses, dat zijn de markten voor vee en de daarmee verbonden slachterijen en verzendings-ondernemingen van vleesch, komen in dezen tijd vele handen tekort. Dit laatste is tijdelijk, maar de schaarschte van helpsters in het huishouden bestaat al langer dan een jaar en is erger dan ooit te voren. Er zijn natuurlijk honderden bezwaren voor jonge meisjes om hierheen te komen. Kan daar wat aan gedaan worden? Niemand weet eigenlijk of er meisjes zijn, die gaarne komen willen. Indien er echter op het oogenblik een 50 Hollandsche meisjes, die koken en strijken konden, hier in Kansas City waren, ze zouden terstond allen werk vinden voor f 12.50 in de week minstens, al zouden ze geen woord Engelsch verstaan.
Al zijn er maar weinig landgenooten, dat kleine klompje is bijzonder aan Holland gehecht en ze raken zonder onderscheid allen in vuur zoodra een Duitscher over annexatie van Holland begint en hoe groote zegen dat voor ons land zou zijn. Daar de Duitschers dit punt dikwijls aanraken, is het een goede toetssteen om te onderzoeken of een Hollander nog iets voor zijn land gevoelt. Het verlangen om het vaderland terug te zien, is ook sterk bij allen. Het Algemeen Nederlandsch Verbond zal voor de meesten een aangename en verlangde band zijn met het moederland.
Hoogachtend,
Mr. H. Laman Trip.