Neerlandia. Jaargang 9
(1905)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Oude Hollandsche Nederzetting op Canvey-eiland in de Theems.Wanneer men van de lage heuvelen rondom Leigh en Benfleet op de rivier de Theems neerziet, schijnt het nauwelijks te gelooven dat het lage moerassige land onder aan den voet, een eigen, oude geschiedenis kan hebben en in de landsarchieven een even belangwekkende vermelding vindt als zoovele andere gedeelten van het eilandenrijk. Dit landschap, ongeveer 6 mijl lang en 3 mijl breed, was niet altijd een eiland en het vereischt een groote verbeeldingskracht om het niet als zoodanig voor den geest te halen. Bij hoogwaterstand van de Theems verdient het zijn naam als eiland daar het door een 80 yards lange kreek van het vasteland is gescheiden, van het welk het bij eb echter deel schijnt uit te maken. Iets minder dan drie eeuwen geleden was Canvey een deel van het vaste land en een vetter weiland dan het tegenwoordig is, maar het steeds voortwoekerende water had in het eerste gedeelte der 17e eeuw zooveel van de kust weggekaapt, dat de eigenaar dier landerijen Sir Henry Appleton in allerijl de vermaarde dijkenbouwer Joan Croppenburgh uit Holland liet komen en hem β van al het land aanbood dat hij van verzwelging kon redden. In 1625 zetten zijn Lordschap en de Hollandsche waterbouwkundige zich met een 100-tal arme Hollanders met alle kracht aan het werk, groeven de kreek - nu als Hadleigh Ray bekend - tusschen het verste gedeelte en het vaste land en bouwden een dijk, ongeveer 15 voet hoog rondom het lage gedeelte, welke aldus een sterk bolwerk vormde tegen weer en getij. De Hollanders vestigden zich toen op het door hen gewonnen en geredde land, hoedden hun vee en blijken met goeden uitslag geboerd te hebben, want de weinige eilandbewoners, die tot dusverre een sober bestaan hadden geleid, losten zich geheel | |
[pagina 205]
| |
en al in de families van de bekwamer natie uit die dagen op. In 1628 richtten de Hollanders een verzoek tot den koning om vergunning te bekomen tot het bouwen van een eigen kerk, waarin in de landstaal gepredikt kon worden.Ga naar voetnoot*) Dit werd toegestaan en de Hollandsche kerk te Londen, in Austin Friars, werd door den Bisschop van Londen uitgenoodigd een predikant aan te wijzen. Er verrees een houten kerkje dat echter in 1712 deerlijk was vergaan. De tegenwoordige kerk werd in 1745 gebouwd van gedeeltelijke bijdragen der bewoners en van een gift van Daniel Scratton, eigenaar van den grond, mits er jaarlijks daarvoor 20 preeken werden gehouden. Men behoeft thans slechts een halve mijl op het eiland te wandelen, om overal de sporen van de Hollandsche nederzetting te ontwaren. De weg die men neemt om het huisje te bereiken dat in het midden is gelegen, is 3 of 4 voet hooger dan het omliggende land en heeft aan weerszijden een breede gracht. Een paar ronde met riet bedekte woningen, nog steeds den tand des tijds trotseerende, herinneren ons aan de eerstenederzetters. De forsche, breed geschouderde boerenarbeider met zijn rond, phlegmatiek gezicht heeft een on-Engelsch uiterlijk en vele namen schijnen in den loop der eeuwen verengelscht te zijn, want wat De Wilde en Van de Velde eens zaaiden, wordt nu door Savage en Field geoogst. Het eiland heeft thans een bevolking van ongeveer 300 personen, meest boeren en is een kleine houten kerk, een lieve pastorie en twee of drie winkels rijk. Deze, met eenige huizen van Hollandsch model en een 300 voet diepe put met overdekte kap, vormen de hoofdstad van het kleine koninkrijk waar de predikant regeert en de handelaar van het vasteland om bestellingen komt. Het is blijkbaar een kleine, tevreden kolonie, welke om de haar omringende wereld weinig geeft en een bescheiden bestaan leidt tusschen de dijken en wadden, in tevredenheid en rust. Nog een mijl zuidwaarts over denzelfden door den dijk omzoomden weg vindt men bij de Hole Haven de ‘Lobster Smack’ herberg juist onder den zeemuur gelegen, waar barken, pinken en aalschuiten van Texel veilig kunnen binnenloopen. Hier kan de zuinige schipper de ongeëxamineerde loods oppikken (hier de ‘Brum’ genaamd), een minder dure ziel dan zijn broeder, die aan den overkant te Gravesend in ‘Trinity House’ zijn examens heeft afgelegd. Canvey's onwetendheid van plaatsen en zaken buiten zijn grenzen, kan nu niet méér een mikpunt van bespotting worden gemaakt dan de groenheid en onnoozelheid van onze groote bron van plaatselijke kennis: het groote postkantoor; want eens weigerde een dame van 't eiland te gelooven dat Londen grooter was dan Gravesend terwijl een brief aan haar predikant, ofschoon behoorlijk geadresseerd, zijn weg vond over de zilte baren naar het veel schilderachtiger eiland Groot Canary. En dat gebeurde binnen 30 mijl van Londen! Maar dit alles is nieuwe geschiedenis en het is belangwekkend om de oude geschiedenis eens op te slaan en het scherm op te rollen over Canvey's stormachtig verleden. Dat er eens goudmijnen op 't land waren, dat nu eiland is, kan schaars geloofd worden. Toch is het waar. Zij werden blijkbaar bewerkt gedurende de regeering van Conubelin, koning der Trinobanten, een oude Engelsche volksstam, die wild leefde in het land, nu bekend als Middelsex en Essex. Conubelin was een afstammeling van Coel ‘de vroolijke oude ziel’ uit de kindersprookjes en een tijdgenoot van Tiberius Caesar. In de 9e eeuw bouwden de Denen een sterkte in de Theems en op Canvy, terwijl zij het laatste als fort gebruikten en als uitgangspunt voor hun invallen ver in het land. Niet voordat Alfred de Groote uit zijn schuilplaats in Athelney gekomen was en zijn groot leger en groote vloot had verzameld, werden de roovers van Canvey en Benfleet uiteengejaagd en uit het land gedreven. Gedurende de regeering van Hendrik II beroofde een hevige storm en een hooge watervloed Earl Goudwin van een groot gedeelte van zijn landerijen op de kust van Kent (en vormden de Goodwin Sands) en zetten terzelfder tijd Canvey onder water. Wat er overbleef werd beroemd in de dagen der Tudors voor zijn langstaartschapen en vette kaas. Maar van toen tot de komst der Hollanders verzwolg het water langzamerhand het land en zelfs nog in 1881 werd een kostbaar stuk van bijna 6 mijl afgesneden door een hevigen storm en tengevolge van de langzame afbrokkeling der werken, welke bijna drie eeuwen de kracht van het water hadden getrotseerd. Fred. Oudschans Dentz. Londen, Wijnmaand 1905. |
|