Neerlandia. Jaargang 9
(1905)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe landbouw en veeteelt op Curaçao.(Hierbij behooren Foto's No. 22 en 23).
De landbouw op het eiland Curaçao was jaren geleden en is tot nu een dier takken van nijverheid, welke slechts aan den ijverigen, volhardenden en met veel geduld toegerusten landbouwer een karig bestaan heeft verschaft. De tegenspoeden waarmede hij zoo vaak te kampen heeft, maakten van den Curaçaoschen landbouwer een practisch geoefend man, die een schat van middelen bezit om aan zijn onvruchtbaar bouwland, zij het ook maar met weinig regenval, het een of ander produkt te ontwoekeren. Jaren herwaarts toen op dit eiland de slavernij bestond en men over slaven beschikken kon, die men hoogstens één gulden vijfentwintig centen per week betaalde, heeft de landbouw aan de plantage-eigenaars, zoo de oogst niet geheel of gedeeltelijk door gebrek aan regen mislukte, iets meer dan thans opgebracht. De landbouw bestond toen voornamelijk in het verbouwen van maïs, pindasGa naar voetnoot1) en boonen. De maïs was toen het voornaamste voedsel der buitenbevolking en werd op alle plantages op groote schaal verbouwd. Van uitvoer naar het buitenland was nooit sprake, aangezien dat koorn in den vreemde niet gewild is. Pindas werden op bijna alle plantages, tuintjes | |
[pagina 133]
| |
No. 16. Militair hospitaal Plantersrust.
en savanen verbouwd. Een vat pindas werd voor acht, negen en tien gulden verkocht en van hier, door den kooper, naar New-York verzonden. De groote aanvoer van pindas uit Afrika in Europa deed de waarde hier zoodanig dalen, dat men dit product niet langer, met winst, bewerken kon. Het aantal vaten dat de pindaoogst leverde beliep zelden meer dan eenige honderden. Velerlei boonsoorten werden overal geplant, vooral die welke met weinig regen volstaan konden, en aangezien boonen het geliefkoosd voedsel der buitenleden was, werd de oogst hier verbruikt en niet uitgevoerd. Op de aloë-cultuur hebben zich destijds enkele planters toegelegd en niettegenstaande één gulden der pond werd bedongen, vond die cultuur hier weinig navolging. Het snijden der aloé-bladen en het kooken der sap werd door slaven verricht en kostte den eigenaar zeer weinig. Ook het Bestuur van Curaçao bewerkte destijds de aloë en bezat een prachtig aloë-etablissement, Plantersrust genaamd, dat jaarlijks eenige duizenden ponden hars opbracht. Aan deze cultuur kwam echter na verloop van eenige jaren een einde. Aruba, Socotora, Barbados enz. enz. boden zooveel aloë-hars op de verschillende markten te koop aan, dat er eene groote daling van den prijs plaats had en men hier niet langer de aloë bewerken kon. Op eenige plantages heeft men gedurende den slaventijd werk gemaakt van de karpatplant, waarvan de vrucht geplukt, op pleinen gedroogd en later fijn gemalen en gekookt werd. De olieGa naar voetnoot1), welkeNo. 17. Gesticht voor lepralijders.
| |
[pagina 134]
| |
men door dat koken verkreeg, werd dan in flesschen gedaan en hier als purgatief aan de bevolking verkocht, die bij voorkeur deze olie als geneesmiddel voor allerlei ziekten gebruikte. De kalbasboom die in het wild groeit en bijna overal op dit eiland te vinden is, geeft een bolronde vrucht waarin honderden kleine platte pitjes zich bevinden, waarvan men destijds, na ze gezuiverd, gemalen en gekookt te hebben, de toenmaals zoo gezochte kalbasolie verkreeg, die als een heilzaam middel voor borstkwalen door de bevolking werd gebruikt. Van deze vrucht werd de zoo gunstig bekende kalbasstroop gemaakt, die als geneesmiddel voor kinkhoest werd gedronken. Van de takken van den boom werden manden gevlochten en bij gebrek aan gras werden de bladeren door groot en klein vee met graagte gegeten. Ook heeft men destijds veel werk gemaakt van den kokosboom, die op verscheidene plantages welig opgegroeid is en vruchten gedragen heeft. Slechts eenige jaren hebben de planters zich mogen verheugen in het bezit van kokosboomen. Een insect, hier de kapotjas genoemd, doodde, binnen korten tijd, bijna al de toen bestaande boomen. Van divi-diviboomen werd hier door eenige leerlooiers gegaard om schapen- en geitenvellen te looien. Een zeer klein gedeelte van den oogst werd dus gegaard, de rest werd door schapen en geiten opgegeten. Op de gouvernementsplantage Plantersrust, en op nog enkele andere werd het cochenille-insect gekweekt, dat als het de grootte van een koffieboon bereikt had, van de nopaalplant waarop het leefde afgenomen, in ovens gedroogd en voor verfstof à drie gulden het pond verkocht werd. De hoeveelheid die verkregen werd was zeer onbeduidend. De veeteelt bestond destijds in het kweeken van een zeker aantal runderen, geiten, schapen, paarden en ezels. Slechts ezels heeft men bij wijlen van hier uitgevoerd, paarden werden voor eigen gebruik gefokt en het slachtvee voor verbruik verkocht. Ook destijds werd de landman door gebrek aan regen teleurgesteld en gevoelig getroffen door sterfte onder het vee, meest veroorzaakt door het drinken van slecht en drabbig water. Het schapenras dat langharig of bijna geheel kaal was, werd door de invoering van eenige merinos schapen, ongeveer zestig jaar geleden, verbeterd. Deze schapen waren, zoo als men destijds beweerde uit Spanje gesmokkeld en hier door eenige planters voor driehonderd gulden het paar gekocht. Een tot nu bestaande verbetering van de wol was daarvan het gevolg. De schapen werden ééns in het jaar geschoren en menig schaap gaf vier pond wol. De groote aanvoer van wol uit Australië in Europa deed de prijs hier sterk dalen. Verbetering van het paardenras en dat der runderen door het invoeren van goede hengsten en stieren heeft vroeger niet plaats gehad. De landbouw, welke tegenwoordig uitgeoefend wordt, bepaalt zich tot het planten van maïs, boonen, pindas en rankvruchten. Ook heeft men eenige uitheemsche maïssoorten geplant, maar is tot de overtuiging gekomen, dat de inheemsche maïs de geschikste voor deze plaats is. Hier en daar werden eenige hectaren gronds met paragras beplant, aangetroffen. Ook heeft men vruchtboomen aangeplant. Proeven met Johnson-gras werden genomen en waren zeer bevredigend. Een der voordeelige vruchtboomen voor den planter is ongetwijfeld de mispelboom. De Curaçaosche mispel is vrij algemeen bekend en gezocht in de Antillen. Mandjes inhoudende honderd stuks werden eenige jaren geleden naar Puerto Rico, Cuba en andere plaatsen gebracht en daar menigmaal voor tien gulden verkocht. Andere Curaçaosche vruchten worden hier verbruikt. Brazilie-boomen worden bijna in alle tuinen aangetroffen. De boom werd, als hij een zekere dikte bereikt had, omgehakt en voor ongeveer vijftig gulden per ton verkocht en naar New-York en andere plaatsen verzonden om daar voor verfstof te worden gebezigd. Het hout, dat hier groeit is meestal dun, maar bevat goede verfstof. De hoeveelheid waarover men eenige jaren geleden beschikken kon was spoedig uitgehakt en hetgeen in de laatste jaren opgegroeid mag zijn, wordt niet op de markt gebracht aangezien er geen afzet voor dat soort van verfhout is. Veel werk heeft men in de laatste jaren van den divi diviboom gemaakt, die thans gebleken is de voordeeligste boom op eene plantage te zijn. De prijs der divi-divi is bijna altijd vast en beloopt dikwijls de som van negentig gulden per ton. Dit product wordt door de bewoners der tuinen gegaard en aan den eigenaar van den tuin, tegen een zeker bedrag per pond verkocht, wat aan menig huisgezin in den oogsttijd een goed bestaan verschaft. Te betreuren is het, dat hier onder de divi-divi boomen eene ziekte heerscht waaraan de boomen sterven en tot nu toe het middel niet ontdekt is om die ziekte te doen verdwijnen De Curaçaosche landbouwers verkeerden in gespannen verwachting bij het vernemen dat Nederland professor Went had opgedragen in het belang der planters deze Kolonie te bezoeken, doch werden helaas! deerlijk in die verwachting teleurgesteld. Geen enkele wenk, geen enkele raadgeving ten beste werd door professor Went aan hen gegeven. Men had gehoopt van hem het middel te vernemen waardoor men de schildluis die honderden divi-divi boomen doodt, zoude kunnen uitroeien, doch vernam tot heden niets daaromtrent, en leed doet het ons dat men hier van professor Went niet zeggen kan: ‘In good time there will arise in this tranquil city Willemstad an imposing statue for him, erected by this gratitude people. There it will stand through the ages, long after we shall have lived and wrought our brief hour. And into it the lovers of agriculture will come and bathe their souls in its holy atmosphere’ Met veel ijver en volharding, en na verscheidene jaren van geduld, is het eenigen planters gelukt orangeries te bezitten die twee- drie- en vierhonderd boomen telden en duizenden ponden oranjeschillen hebben geleverd. De ontzettende droogte waarmede men hier | |
[pagina 135]
| |
No 18. Krankzinnigengesticht ‘Monte Cristo’.
in de laatste drie jaren te kampen heeft gehad, doodde tot spijt der planters, een groot gedeelte dier boomen en te betwijfelen is het, met het oog op den tegenwoordigen lagen prijs der oranjeschillen, die hier verkocht of naar Europa verscheept werden, of men zich weder op die cultuur zal toeleggen, vooral als men in aanmerking neemt dat de boom ongeveer acht jaar oud moet zijn alvorens vruchten te geven. Onder de nuttige boomen, welke men in de Curaçaosche tuinen aantreft moet vooral de wabi gerangschikt worden. Met de takken der wabi worden heggen gemaakt, waar het vee niet doorheen dringt. Van den boom worden houtskolen gebrand en menig schaap en geit heeft zijn leven te danken aan den wabiboom die in de felste droogte bloeit, lange voedzame peulvruchten draagt, die als de boon rijp is van den boom afvallen, en zeer bladrijk is. Op geen der Curaçaosche plantages wordt thans aan de aloë-cultuur gedaan. Het hedendaagsch bestuur van Curaçao heeft zooveel als in haar vermogen was bijgedragen om den landbouw te bevorderen en wel door het nemen van verschillende landbouwkundige proeven en vooral door verscheidene planters in de gelegenheid te stellen, bijna geheel voor Gouvernementsrekening, dammen aan te leggen en de terreinen gelegen voor de dammen met grassoorten te beplanten, die tot voedsel voor het vee dienen kunnen. En welke toekomst gaan nu de Curaçaosche landbouwers te gemoet, welke vooruitzichten bestaan er om hun hoop en moed in te boezemen, op welk gewas of voortbrengsel van den grond, waarvan de wereldmarkt nog niet overvoerd is, moet men zich hier toeleggen om welvaart onder de landbouwers aan te brengen? Welke onderneming moet gesteundNo. 19. Breestraat Otrabanda.
| |
[pagina 136]
| |
en aangemoedigd worden? Wie zal door het verleenen van steun aanmoedigen? Deze vragen gelooven wij zullen het best beantwoord kunnen worden door landbouwers, die zich jaren lang op den landbouw hebben toegelegd en die daartoe de vereischte ondervinding hebben opgedaan. Naar ons bescheiden oordeel behoort de divi-divi-cultuur ten sterkste aanbevolen en dus aangemoedigd te worden door het uitloven van een zeker bedrag aan den landbouwer, die de meeste divi-diviboomen op zijn bezitting heeft. En dan schittert aan den Curçaoschen hemel voor den landbouwer nog één heldere ster, waaronder met vlammende letters geschreven staat: ‘Leg U toe op de Sisalcultuur’. De sisalcultuur zal ongetwijfeld een bron van bestaan voor de landbouwers kunnen worden, maar dan door Nederland geldelijk moeten gesteund worden, aangezien de meeste grondbezitters geen voldoende middelen bezitten om een flink etablissement aan te leggen. Tot verbetering van het ras der schapen, geiten en runderen dienen hier merinosrammen, bokken van de Canarische eilanden en stieren van goed ras uit Noord-Amerika te worden ingevoerd, ten einde plantage-bezitters in de gelegenheid te stellen zich van goede rasbeesten te kunnen voorzien.
J.H.B. Gravenhorst. |
|