in het verslappen van het volksbewustzijn, door het bij voorkeur gebruik maken van vreemde talen zoo krachtig in de hand gewerkt?
Een volk, dat zijn taal handhaaft, gaat nooit geheel te gronde. Men ziet dat bijv. aan de Grieken, die, na eeuwen lang verdrukt te zijn geweest, toch, daar zij als natie bleven voortbestaan, eindelijk weer hun onathankelijkheid herkregen. Verder kan men wijzen op volken als de Armeniërs en vooral de Polen, die niettegenstaande hun afhankelijkheid op staatkundig gebied een krachtig nationaal bewustzijn hebben bewaard, en daardoor ook de kans hebben hun vrijheid te herwinnen. Mochten de Afrikaanders zich daaraan spiegelen! Dat onze pogingen, om het gevaar, dat de Nederlandsche natie bedreigt, te keeren, dan ook niet meer algemeen worden gesteund, ligt, dat geloof ik met vele winkeliers, meer aan het publiek, inzonderheid aan het voorname publiek, dat dwaselijk schijnt te meenen, dat een voorwerp, wanneer het in een vreemde taal wordt aangeprezen, van aard verandert (in dit geval voortreffelijker wordt).
Intusschen kan ik, wat den uitslag mijner bemoeiingen betreft, in verschillende opzichten wel tevreden zijn.
Bij verreweg de meeste neringdoenden, die ik sprak, vonden onze voorstellen over 't algemeen een gunstig onthaal, velen beloofden bij de eerste de beste gelegenheid (verplaatsing der zaak, nieuwe beschildering van de pui van het huis, enz.) onze wenken in acht te zullen nemen, en verscheidenen lieten het niet bij beloften, maar begonnen al dadelijk veranderingen aan te brengen, wat des te meer te waardeeren valt, omdat voor sommigen daarmede een niet onaanzienlijk bedrag aan onkosten gemoeid was. In het gedeelte der stad, dat mij voor huisbezoek was toegewezen, brachten reeds een twaalftal firma's, waarvan er een vier winkels bezit, in meerdere of mindere mate verbetering aan, terwijl sommigen reeds een begin daarmee gemaakt hebben, door, in plaats van Fransche, Nederlandsche rondzendbrieven en rekeningen te laten drukken. Het is te verwachten, dat verschillende anderen het goede voorbeeld zullen volgen. Daarvoor is echter noodig, dat men de winkeliers niet uit het oog verliest, maar hen bij gelegenheid eens aan hun belofte herinnert. Eigenlijk moet men, en dat is wel het meest bezwaarlijke van de ons verstrekte opdracht, altijd door en overal een oog in 't zeil houden.
Voordat men er aan denkt, verrijst er in een buurt, waar men wel zoowat zeker van zijn zaak dacht te zijn, plotseling een nieuwe winkel en staat daarop reeds een opschrift in een vreemde taal, voordat men ook maar vermoeden kon, dat hier een nieuwe zaak zou komen. Hoe verdrietelijk en ontmoedigend dit is, behoeft wel niet te worden betoogd.
Intusschen past het onze vereeniging tegen dit misbruik te blijven strijden, in de overtuiging, dat het publiek, wanneer het er voortdurend opmerkzaam op wordt gemaakt, toch eindelijk wel eens zal gaan inzien, niet alleen hoe dwaas het is, om een vreemde taal boven zijn eigen te gaan stellen; maar ook welk een gevaar hierin schuilt, en dat het den winkeliers dan gemakkelijker zal vallen, om aan de wenschen van het Verbond te voldoen.
Een aanhoudend hameren op hetzelfde aanbeeld zal daarvoor noodzakelijk blijken te zijn, maar onwillekeurig denkt men wel eens, hoe gemakkelijk en spoedig een volledige overwinning in dezen strijd te behalen zou zijn, wanneer velen uit het publiek den maatregel namen, dien ik persoonlijk al sinds geruimen tijd heb toegepast, om zoo min mogelijk te koopen in winkels waar men in de opschriften enz. de taal van zijn eigen volk bij die van vreemdelingen achterstelt.
Mr. A. Telting.
Den Haag, Maart 1905.