Neerlandia. Jaargang 9
(1905)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNog eens: De Wet op het Nederlanderschap.Uit het Handelsblad van 2 Nov. '04 bleek mij, dat de Kamer van Koophandel van Londen een nieuw request aan de Staten-Generaal heeft gezonden en met genoegen las ik, dat de Kamer van haar voorstel van 1892Ga naar voetnoot1) is teruggekomen en thans haar voorstel gelijk is aan mijn stelling XIII. De quaestie in mijn stelling XIV wordt blijkbaar door de K.v.K. anders opgelost. Daarentegen zag ik, dat Mr. W.H. de Beaufort in Weekblad voor het Recht van 11 Nov. ll. tegen genoemd request opkomt en het art. 7.5o van de Wet van 12 Dec. '92 verdedigt, met deze concessie, dat gunstige bepalingen worden aanbevolen om het Nederlanderschap, verloren door verzuim van opgave, terug te krijgen. Het stuk van Mr. de B. heeft mij niet overtuigd; en ik wil nog eens kort mijne meening verdedigen tegen eene autoriteit als die van den oud-Minister. Eén argument gebruikt Mr. de B., dat ik nog niet hoorde: dat ‘uit hunne kinderen en kleinkinderen reeds een halve eeuw, nadat deze wetswijziging in werking was getreden, er in verschillende streken der wereld kolonies van Nederlanders zouden ontstaan, die geen enkele officieele aanraking met de Nederlandsche Regeering of de Nederlandsche consulaire ambtenaren meer hadden. Wellicht zouden er onder hen niet weinige zijn, die zelve niet meer wisten, dat zij Nederlanders waren, maar de Regeering van het land, waar ze gevestigd waren, zoude dit waarschijnlijk niet vergeten, en zoude hen, zoo ze in behoeftige omstandigheden kwamen of daarin dreigden te vervallen, ijlings naar de Nederlandsche grenzen doen vervoeren..... - de uitgezette zou misschien aan de consulaire ambtenaren niet eens bij name bekend zijn en het zoude derhalve voor dezen hoogst bezwaarlijk zijn, om tijdig te weten te komen, of de man zelf, zijn vader, grootvader of oudere voorzaat ook in vreemden krijgs- of staatsdienst was geweest, en daardoor het Nederlanderschap had verloren.’ Allereerst zou ik willen opmerken, dat door mijn stelling XIV: ‘kinderen enz. van in buitenland wonende Nederlanders moeten zich éénmaal n.l. binnen een jaar na hunne meerderjarigheid, opgeven’, eenige bezwaren van den geachten schrijver geheel of gedeeltelijk vervallen. Men zal n.l. nooit meer ‘zelf niet weten Nederlander te zijn’ en zelden: ‘den consulairen ambtenaar niet eens bij name bekend zijn’ en deze zal dus meestal weten: ‘of zijn vader enz. in vreemden dienst is geweest.’ Tegen het argument ‘de onvermogenden zullen over de grenzen worden gezet’ zou ik de vraag willen stellen: Hebben we daar dan vóór 1892 zoo'n last van gehad? Waarom heeft minister Smidt dat argument dan niet gebruikt bij zijne verdediging van het Ontwerp? En hoewel de mogelijkheid niet is te ontkennen, is daarin m.i. door mijn stelling XIV voorzien. ‘Dat er geheele kolonies Nederlanders zouden ontstaan, die geene aanraking meer hebben met de Nederlandsche Regeering’, mag m.i. alleen voor het vreemde land eene aanleiding zijn, om daarin te voorzien. Men heeft zeer terecht ter verdediging van art. 2a van de wet van 12 Dec. '92 het | |
[pagina 33]
| |
argument gebruikt: dat geheele koloniën van vreemdelingen, meest Duitschers, gedurende vele geslachten hier waren gevestigd en ‘in ieder opzicht, behalve in wettelijken zin, Nederlander waren geworden’. (Bijl. 1891, 1892. No. 130 pag. 9.) En het Handelsblad (16 Nov. '04 3e Avondbl.) wil ‘de geheele koloniën op Java, sinds meerdere geslachten, wonende Chineezen, maken tot Inlanders’ en haalt daarvoor aan.... de redeneering van Mr. de Beaufort in 't W.v.h.R. Doch China zal zich wel wachten om te zeggen: ‘ik wil die Chineezen op Java niet meer erkennen als Chineezen’, hoewel ze toch meestal even weinig van de Chineezen in China hebben als de Hollander, die in Amerika is geboren en getogen, van ons heeft! Waar nu Mr. de B. ten slotte voorstelt om voor het terugkrijgen van het Nederlanderschap gunstige bepalingen te maken, daar meen ik, dat dit niet ver genoeg gaat. Bij ons is men dikwijls maar al te weinig geneigd zijn land te verlaten en elders zijn geluk te zoeken. In de 2e Kamer ‘erkende’ de Minister van Koloniën, ‘dat 't ergerlijk was, dat zooveel jongelieden zich hier te lande met een sober tractementje tevreden willen stellen, omdat ze de energie missen naar Indië te gaan’Ga naar voetnoot*) (Locomotief 6 Jan. '05). En ik meen, dat in plaats van ‘naar Indie’ wel ‘naar 't buitenland’ zou kunnen worden geplaatst; met dit verschil, dat jongelui nog wel een paar jaar naar Londen of Parijs op kantoor willen. Als er nu Hollanders zijn, die een goed voorbeeld geven, door de wereld in te gaan, dan moet geen wetgever ze het lastig maken om hun Nederlandschap te behouden! Art 7. 5o worde spoedig gewijzigd!
Samarang, 21 Jan. '05. H.J. Boelen. |
|