Mededeelingen
Nederlandsche graven op Spitsbergen.
Naar aanleiding van den brief van Mr. W. Thelen in het vorig nummer van Neerlandia, verscheen in de N.R. Ct. van 1 Jan. het volgend ingezonden stuk van Dr. J.J. Scheltema, oud-deelnemer der Willem Barents-expedities.
Toen de Willem Barents in 1878 het oude Smeerenburg op Amsterdam-eiland bezocht en er den gedenksteen plaatste, waarvan mr. Thelen het opschrift vermeldt, werden de graven op het kerkhof aldaar tevens hersteld.
De kommandant dier expeditie, de heer A. de Bruijne, deelt in zijn verslag het volgende daaromtrent mede: ‘De kisten werden met de halfvergane deksels weder dichtgetimmerd, de kruisen opnieuw opgericht en den volgenden dag op het hoogste punt van den grafheuvel, te midden der graven, een groote steenhoop gebouwd, waartegen met eenige helling de uit het vaderland meegebrachte steen werd geplaatst, waarop te lezen stond: (volgt het door mr. Thelen vermelde opschrift).’
Afdoende is die herbegrafenis echter niet geweest, zooals ook blijkt uit een fotografie, door een der deelnemers aan de expeditie, den heer W.J. Grant, van het kerkhof genomen.
Na dien tijd zullen waarschijnlijk de door honger gescherpte speurzin der poolvossen - die hyena's van het Noorden - en de nieuwsgierigheid der toeristen - die hyena's, die over de geheele wereld verspreid zijn - er het hunne toe hebben bijgedragen, dien toestand nog te verergeren.
Hoe 't zij - ten volle deel ik het gevoelen van mr. Thelen, dat het onze plicht is, die graven in behoorlijken toestand te brengen.
Waar tegenwoordig bijna ieder jaar één of meer schepen Spitsbergen aandoen, kan de regeering m.i. daartoe wel andere maatregelen nemen dan er speciaal daarvoor een schip heen te zenden, vooral indien ze zich in betrekking wil stellen met onzen ijverigen consul te Hammerfest, den heer Robertsen.
Misschien ligt het echter nog meer op den weg der Willem-Barents-vereeniging in deze het initiatief te nemen.
De Nieuwe Courant herinnerde naar aanleiding van deze kwestie aan een feuilleton, dat zij op 6 April 1904 aan die zaak gewijd heeft:
Uit een plaats in de bekende reisbeschrijving van prof. Nansen In Nacht en IJs, leidde de schrijver van bedoeld feuilleton af, dat op het Amsterdam-eiland een zeer ergerlijke gravenschennis was gepleegd door een Hollander Bek en een Noorsch zeeman Hendrik Pedersen.
De schrijver van het feuilleton richtte zich destijds per brief tot prof. Nansen om dienaangaande nadere inlichtingen te mogen ontvangen. De groote ontdekkingsreiziger en geleerde liet door zijn secretaris antwoorden, dat z.i. de griezelige mededeelingen van Pedersen (een der opvarenden van de Fram) niet au sérieux mochten worden genomen, doch moesten worden beschouwd als matrozenpraatjes.
Helaas schijnt uit de verklaringen van 's heeren Thelen's zegsman te blijken, dat prof. Nansen's vermoeden onjuist is geweest.
De graven op Amsterdam-eiland, in 1878 door den 1e-luitenant de Bruijne op passende wijze in orde gebracht, waren in den zomer van '80, bij het bezoek der Eira onder Leigh Smith, nog ongeschonden.
Nog schreef Mr. J.T. Linthorst te Assen aan de Nieuwe Courant eenige door verrassend aantal noodeloos vreemde woorden ontsierde, bijzonderheden, waaronder deze:
In 1898 was ik ter plaatse en vond toen aldaar den toestand der bedoelde graven minder desolaat, dan die thans blijkt te zijn ofschoon ook toen reeds schedels, beenderen en brokstukken van primitief getimmerde doodkisten over een goed deel van Smeerenburg waren verspreid. Enkele doodkisten evenwel waren behalve dat de meeste deksels