Neerlandia. Jaargang 8
(1904)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNogmaals: het gebruik van vreemde woorden.Reden tot dit schrijven gaf de mij onlangs van geachte zijde gemaakte aanmerking over het gebruik van eenige ‘vreemde’ woorden in een voor publiciteit bestemd artikeltje. Dit feit staat volstrekt niet op zichzelf. Er zijn reeds zoovele ijveraars voor taalzuiverheid opgestaan, dat men dagelijks dergelijke aan- en opmerkingen op schertsenden of wel gemoedelijk berispenden toon in zijn omgeving uiten hoort en dit geschiedt dan ‘in den naam van het Algemeen Nederlandsch Verbond.’ Komt dit ons Verbond ten goede en is er dus hierom reden tot vreugde? Ik zou willen onderscheiden. Ook de redactie van dit blad onderscheidt. Zij wil volgens het motto boven het Maartnummer, - waarnaar in het Aprilnummer nog eens met instemming verwezen wordtGa naar voetnoot1), - niet elk vreemd woord bannen, maar waarschuwen voor overdrijving. Onopgelost blijft daarmee echter de vraag, welke maatstaf moet worden aangelegd. Zal men nu lijsten dienen aan te leggen van woorden die vermeden moeten worden en die te dulden zijn en daarmee een eindeloos gekibbel verwekken of het een of ander woord misbaar is of niet? Of mogen in elk bijzonder geval vreemde woorden tot een zekere hoeveelheid toegelaten worden voor er sprake is van ‘verwaarloozing der eigen rijke taal?’ Het komt mij voor dat men voor alles te letten heeft op de reden, waarom een vreemd woord gebruikt wordt. Men sta mij toe, al bevat mijn beschouwing mogelijk niets nieuws, om het belang der kwestie de hier volgende drieledige indeeling met nadruk aan te bevelen. In de eerste plaats het gebruik van een vreemd woord uit ijdelheid, uit zucht tot voornaam-doen, als middel om zich te verheffen boven hen die de landstaal gebruiken. Dit moet zoo fel mogelijk bestreden worden, beginnende met overreding. eindigend zoo noodig met spot en hoon. En zulks niet omdat het vreemde woord ons zoo barbaarsch in de ooren klinkt, maar omdat in dit gebruik een kleineering ligt van de eigen taal. Dàt is het eigenlijk waar men tegen op moet komen met alle beschikbare wapenen, want dáárin juist wordt blijk gegeven van dat droevige gemis aan gezond nationaliteitsgevoel, dat ons klein maakt in de oogen van een scherpzienden vreemdeling. Nauwelijks behoeft te worden gezegd, dat hiermee o.a. gedoeld wordt op het misbruik van vreemde woorden door winkeliers in de benamingen van hun winkels, hun vak, hun waren en in hun circulaires. De veldtocht hiertegen in den Haag geopend, verdient alom geestdriftige navolging.Ga naar voetnoot2) In het bijzonder moet daarbij ook aandacht worden gewijd aan de hotels, daar hier het misbruik voor vreemdelingen het meest opvallend is. Namen als Queen's Hotel, Victoria Hotel, The Prince | |
[pagina 148]
| |
of WalesGa naar voetnoot1), doen een Hollandsch hart zeer. Daarnaast en - zoo mogelijk - daarvoor in de plaats brenge men weer goed-Hollandsche namen, zooals Het Wapen van Leiden, De Zeven kerken van Rome, in eere. Onder deze rubriek vallen ook de menu's, de invitatiekaarten en de visitekaartjes. Ook het gebruik van Fransche woorden uit preutschheid (chemise, pantalon), het vroeg leeren van Fransch aan kinderen ter wille van zekere distinctie en ten slotte de tallooze gevallen, waarin men vreemde woorden, al of niet van pas, gebruikt om zich een air van beschaving te geven. Op de tweede plaats sta de aanwending van vreemde woorden uit nonchalance, uit sleur. Ook hier is verweer van pas, al is die strijd minder prikkelend. Het betreft gevallen, waarin geen enkele reden van voorkeur voor het vreemde woord boven het Nederlandsche is aan te voeren en enkel eene oude gewoonte in het slechte spoor houdt. De frisschen van geest zijn hier spoedig tot een ander inzicht gebracht; bij vele anderen gelukt dit niet, zelfs na de taaiste inspanning. Ik denk o.a. aan het p.f. en p.r. op kaartjes. Velen schrijven dit, bij wie van ijdelheid geen sprake is, die nauwelijks er op letten, dat zij een Fransche uitdrukking aangeven. Talrijke voorbeelden zijn daarnaast te stellen, welke alleen om het karakter van den persoon die het vreemde woord in den mond neemt, te onderscheiden zijn van de eerste rubriek - een onderscheid derhalve, dat alleen behoeft uit te komen in de wijze, waarop men den strijd er tegen aanbindt. Maar nu de derde en grootste rubriek, waarvoor ik in elk geval een voorbehoud zou wenschen, n.l. voor de gevallen, waarin bewust gebruik gemaakt wordt van een vreemd woord, omdat men daarmee zijn gedachte juister, meer teekenend meent uit te drukken dan met het overeenstemmende Hollandsche woord; - een voorbehoud dus allereerst voor de schrijftaal, maar in geringer mate toch voor de spreektaal ook. Verwaarloost men dit, en begeert men hier ondoordacht voor onze taal het monopolie, dan geschiedt dit onafwijsbaar ten koste eener scherpe gedachtenomlijning en verwekt men een eindeloozen strijd tusschen menschen, die een verschil in beteekenis wèl, en hen, die dat niet voelen. De laatsten, in het algemeen gesproken dus de op taalgebied minst fijnproevenden, maakt men zoodoende tot kampioenen van het Ned. Verbond, die, gesteund door deze kwaliteit, met zooveel ijver de door hen totaal overbodig geachte woorden bestrijden zullen, dat zij bij de andere partij ten slotte slechts wrevel verwekken tegen de op zichzelf goede beginselen, waarmede zoo voortdurend geschermd wordt. Aan de kans om langs dezen weg slachtoffer te worden van de algemeen menschelijke eigenschap om een beginsel-beweging te beoordeelen naar haar consequenties, kan het Verbond m.i. alleen ontkomen door zulke kampioenen openlijk en plechtig te desavoueeren. Men ziet toch bij deze kwestie vrij algemeen over het hoofd, dat vreemde woorden als nu bedoeld worden, gewoonlijk uit behoefte ingehaald zijn, omdat men niet precies hetzelfde met een Hollandsch woord uitdrukken kon, en dat daarnaast bij woorden, die inderdaad in den aanvang overtollig waren, steeds de neiging zich op den duur openbaart, er een eenigszins afwijkende, eigene beteekenis aan toe te kennen. Wil men nu zoo een in omloop gekomen woord weer gaan verbannen, dan tast men in den regel ijdel rond naar den rechten plaatsvervanger. Op de jongste vergadering van het Verbond bleek nog hoe men te vergeefs voor ‘administrateur’ iets anders zoeken ging: het kennelijk vreemde woord heeft een beteekenis, die afwijkt èn van beheerder, èn van bestuurder. In het laatste nummer van Neerlandia komen in een debat tusschen een inzender en de redactie, soortgelijke moeilijkheden aan het licht. Wie bijv.: ‘de acteur vond een dankbaar publiek’ botweg vervangen wil door: ‘de tooneelspeler vond een dankbare menigte’ doet door zijn purisme aan veel hoogere taaleischen te kort. Tot nog toe dacht ik hoofdzakelijk aan gevallen waarin een verschil in beteekenis tusschen het vreemde woord en het Hollandsche objectief vaststaat, voor zoover dan bij taal van objectiviteit kan sprake zijn. Ik zou echter nog één stap verder willen gaan. De taalwoekeraar die het bovenstaande las, heeft ook daarin menig zondetje kunnen speuren, en wellicht bedenkelijk het hoofd geschud. Nu is het zeer goed mogelijk dat ik in de eerste zinsnede bijv. het woord ‘publiciteit’ gebruikende voor ‘openbaarheid’, ten onrechte meende dat het eerste woord meer in 't bijzonder verwees naar: openbaarmaking door den druk, zoodat het mijn oogenblikkelijke bedoeling een klein weinigje scherper uitdrukte. Misschien vergis ik mij daarin geheel, doch: wanneer ik nu eenmaal een dergelijk onderscheid voel, dan meen ik vrijheid te mogen vorderen om daaraan uitdrukking te geven, de bevoegdheid om dit woord, dat ik meen noodig te hebben, niet te behoeven af te wijzen op grond dat het toevallig on-Hollandsch is en dus ook het verlof om de bedilzucht van anderen, die op de gedachtenvormen doodloopen en dadelijk bereid zijn hun heelen mars vol o zulke geschikte surrogaten uit te pakken, te behandelen gelijk zij verdient. Ik geloof hiermee mijn bedoeling voldoende duidelijk te hebben gemaakt. Op deze wijze onderscheidende trekt men een zuivere grens waarvóór een strijd om het Nederlandsch slechts toejuiching verdient, waarachter de overdrijving begint. Het Alg. Ned. Verbond heeft een schoon, een verheven doel, waartoe geen kleine middeltjes mogen meewerken, zoo zij er al niet aan schaden; het heeft gewichtiger dingen te doen dan vitten en bedillen en daarin ontaardt een dergelijke censuur noodwendig. Waarlijk, wij zijn niet op den slechten wegGa naar voetnoot1); er is een goede strooming die men door overdrijving juist in kracht zal doen afnemen. Wij moeten te velde trekken tegen minachting van onze taal, ook tegen ongemotiveerde verwaarloozing, doch het Ned. Verbond dat zich den kloeken Hollander tot ideaal stelt, bedenke ook hoe in hem, van oude tijden af, een der meest op den voorgrond tredende eigenschappen was: die zucht naar vrijheid in zijn beweging, welke geen bemoeiing, veel minder bedillen van anderen, wie het zijn mogen, verdragen kan.
Zwolle. C.W. van der Pot.
Naschrift der Redactie: Mr. van der Pot, die spijtig lang op plaatsing heeft moeten wachten, zegt in bovenstaand artikel in hoofdzaak de bedoeling van het A.N.V. Onverschilligheid en sleur moeten worden bekampt, niet het onmogelijke beproefd, om den taalgroei door stelselmatige wering van uitheemsch bestanddeel te belemmeren. Rechtstreeks zelfs heeft de vreemde-woordenkwestie met nationaliteit niet te maken, zijdelings wel. Immers zij getuigt van eerbied jegens de moedertaal, voor het wezenlijke kenmerk dus der nationaliteit, al kan deze twee-, zelfs meertalig zijn. Het is ook den Heer van der Pot niet gelukt een grens te trekken; die onmacht deelt hij met elkeen. Zoodra de schrijver of de spreker beweert ter ragfijne onderscheiding een vreemd woord niet te kunnen missen, is elke tegenwerping machteloos. En wie voelt wel eens niet de ontoereikendheid van eigen woordklank? Maar wie zoo pijnlijk nauwgezet zijn, blijken bij de keus van eigen woord en zinsbouw dikwijls slordig; zij slachten dan den kwibus, die met vuil gezicht in den spiegel tuurt, vanwege zijn fleurige strikdas. Grens is er niet, zoodat bedilzucht wordt geacht wat in anderer oog een billijke opmerking lijkt; de waardeering hangt af van inzicht en prikkelbaarheid. Desavoueeren zal de een niet kunnen missen, de ander met gemak. Waar echter, als in het prettige stuk van den Heer van der Pot, in beginsel overeenstemming heerscht met het A.N.V., daar begroet dit in hem een zeer gewaardeerden helper. |
|