Pastor noemde, onlangs in Ons Land had geschreven. Pastor verblijdde zich, dat de liefde voor de eigen taal onder de Afrikaners opleeft, maar ‘hij had een appel te schillen met de meisjeskostscholen te Stellenbosch, Wellington, Graaff-Reinet, Worcester en elders, waar bijna niets als Engelsch wordt gebruikt. De toekomstige moeders leeren daar 't Engelsch verkiezen boven eigen taal, en later is dit het geval met het opkomend geslacht.’
Zoo vat de Transvaler zijn betoog samen. Woordelijk zegt Pastor o.a.: ‘Nog onlangs had ik eenige armenscholen bezocht waar geen woord Hollandsch gesproken werd en zelfs Bijbel-onderwijs door onderwijzeressen uit Bloemhof (Stellenbosch) en het Hugenoten Seminarie (Wellington) systematisch in 't Engelsch gegeven werd, en dat op boerenplaatsen en kinderen uit den armen werkmansstand.’
De Transvaler erkent, dat de klacht van Pastor juist is, en zegt zelf: ‘De principale van de groote meisjesschool (Huguenot Seminary) te Wellington is altijd een Amerikaansche dame geweest. De Hollandsche kerk van de Kaapkolonie heeft van jaren af een bijzondere voorliefde getoond voor Amerikaansche en Schotsche onderwijzers. Aan het hoofd van de Normaalschool, Kaapstad, een inrichting die van af 1878 onderwijzers onder het volk heeft afgeleverd, staat van begin af een Schot, de heer J.R. Whitton.’
Is het dan wonder - vragen wij in het voorbijgaan - dat men in Transvaal voor den oorlog den verengelschenden invloed van onderwijzers, zoo opgeleid, vreesde en een deugdelijk bewijs verlangde, dat de mannen en vrouwen uit de Kaapkolonie die de Transvaalsche jeugd wilden onderwijzen, vooral op het stuk der taal behoorlijk onderlegd waren?
De Transvaler vervolgt dan: ‘Maar de vraag is, wie moet men aanstellen in de plek van Engelsch sprekende onderwijzeressen der groote scholen? Is Zuid-Afrika in staat zijn eigen opvoedkundigen te leveren? Indien wel, dan is het tijd dat de Kaap Kolonie Afrikaansche dames aanstelt. Indien niet, dan is het eenige plan om dames uit Holland in te voeren als principale. Maar daar willen de Afrikaners in de Kolonie niet van hooren.’
Liever Engelsch dan Hollandsch. Het klinkt wonderlijk, maar het is al lang zoo geweest en, naar 't schijnt, nog zoo. Wat hebben landgenooten van ons daar gedaan om zich zoo weinig aantrekkelijk te maken? Maar voor een groot deel is de taal zeker de reden geweest. Het Engelsch werd meer en meer als de beschaafde omgangstaal verkozen; dus wilde men Engelsche scholen, en Engelschen of althans Engelsch sprekenden aan het hoofd dier scholen. De oorlog heeft wel vele Kapenaars tot andere gedachten gebracht. Maar de ommekeer gaat langzaam. En van Hollandsche vrouwen aan het hoofd der meisjeskostscholen, ‘daar willen de Afrikaners in de kolonie niet van hooren’. Men heeft er zich bij neer te leggen.
Volgens de Transvaler is dat niet zoozeer aan de liefde tot het Engelsch toe te schrijven, als wel aan den weerzin tegen het Hollandsch, het Nederlandsch. ‘De taal van den Hollander,’ zegt het blad, ‘is voor een Afrikaansch kind zeer moeilijk. Op school wordt hij gauw moedeloos van zijn “Dutch grammar”....De talrijke taalregels, en de talrijke uitzonderingen op de regels enz. wekken niet veel liefde voor de Nederlandsche taal. De Afrikaner kinderen vinden 't Engelsch maklijker. Al hebben ze jaren lang grammatikaal Hollandsch geleerd dan is er nog bij hen de vrees dat als ze “Hoog Hollandsch” spreken of schrijven moeten, er te veel fouten zullen voorkomen, en dat deze of gene uit die fouten zal opmerken dat de spreker of schrijver half opgevoed is. Vandaar dat zoovelen liever Engelsch spreken of schrijven. Dit is een feit dat geen ontkenning lijdt.’ Of de taalvereenvoudiging ook hard noodig is!
De Transvaler ziet voor de taal van Nederland geen goede toekomst in Zuid-Afrika, wel voor het Afrikaansch ‘soos ons hom praat.’ Maar voor men dit als schrijftaal algemeen aanneemt, zullen er nog jaren voorbijgaan, verwacht het blad. Inmiddels kan het Afrikaansch zijn woordenschat uit het Hollandsch aanvullen, desnoods ook uit het Engelsch. Trouwens het blad erkent, dat de spreektaal van de Afrikaners ‘tamelijk doorspekt is van Engelsche woorden.’ Het schijnt dat echter jammer te vinden, want het verwijt de volksleeraars, dat zij de Afrikaner kinderen hun moedertaal niet beter leeren waardeeren dan nu op die meisjesscholen geschiedt. Komt daar geen verandering in, dan zal het in Zuid-Afrika gaan als in de Vereenigde Staten en op Ceylon, waar de Hollandsche kolonisten geheel verengelscht zijn.
Ziedaar het artikel van de Transvaler dat voldoening geeft op zich zelf, maar nog eens in het licht stelt hoe machtig in Zuid-Afrika het Engelsch nog is. De taal van den overheerscher, van den verdrukker, van den vijand van de vrijheid en de nationale toekomst der Afrikaanders heeft bij velen niets van haar oude aantrekkingskracht verloren. Wonderlijk! Maar, het mag nooit vergeten worden, ‘de talrijke taalregels, en de talrijke uitzonderingen op de regels enz.’ van het Nederlandsch hebben groote schuld.
Een ander verschijnsel, waarover men zich verbazen zal, is dat er Afrikaanders zijn, die vierkant er voor zijn, het Hollandsch, hun eigen taal zoowel als de taal van Nederland, over boord te gooien en het Engelsch als de taal van den Afrikaander aan te nemen. Malan, de schoonzoon van wijlen generaal Joubert, heeft het in Land en Volk, het Transvaalsche weekblad dat te Pretoria verschijnt, openlijk voorgesteld. In de praktijk heeft menig Afrikaner het alreede gedaan, maar zoo'n stem nu te Pretoria te hooren, doet toch wel vreemd aan.
Van Land en Volk gesproken: kort na den oorlog begon dat blad zoo goed. Het had oprechte Afrikaansche redacteurs en sloeg een flinken toon aan. Maar toen ging het den verkeerden weg op. Het nam als hoofdredacteur een Nederlander, die in Zuid-Afrika zijn land oneer aangedaan heeft; in den oorlog was hij ergens censor voor de Engelschen. Onlangs is hij weer van het blad weggegaan, en wie is hem opgevolgd? Een man, die in den oorlog en daarna, toen de generaals hier waren, uit Nederland de Engelsche pers voorzag van de zotste en brutaalste leugens over de voormannen der Boeren, en hen voortdurend belachelijk trachtte te maken of hun gemeene dingen aanwreef. Die man leidt nu een blad, dat - al wordt het bij het betere deel der Boeren zeker niet hoog geacht - blijkbaar het orgaan is van nog een aanmerkelijk deel der oude Transvaalsche bevolking.
Onlangs beroemde de luitenant-gouverneur van Transoranje er zich op, dat een der Hollandsche predikanten hem geschreven had, dat het onderwijs in het Hollandsch op de staatsschool - drie uur in de week en veelal door Engelsche onderwijzers of onderwijzeressen die van het Hollandsch al bitter weinig kennen - hem voldoende leek. Hoe is 't mogelijk, vraagt gij, dat men dat voor 'slands taal voldoende vindt?
De Vriend, het Bloemfonteinsche blad, klaagde er onlangs in een hoofdartikel over, dat, terwijl er in en om de stad zooveel gegoede Afrikaanders wonen, er in Bloemfontein, de hoofdplaats van het land, geen enkele nationale school is verrezen. Er is geen geld voor te krijgen.
* * *
Het is beter, dunkt ons, dergelijke veege teekenen van lauwheid en verblindheid, waar het de hoogste belangen van het volk raakt, niet onopgemerkt voorbij te laten gaan. Het is beter iemands fouten onder de oogen te zien, te trachten ze te verklaren. Geen echte waardeering, die de dingen niet wil kennen als zij zijn. Welk volk is zonder gebreken? Het Afrikaansche heeft ze, en verdient achting in veel. Een aanmerkelijk deel der Boeren is in den oorlog droevig te kort geschoten, maar welk onvergetelijk heldendicht zijn de daden van de natie in haar geheel geweest. Er is in sommige kringen een onbegrijpelijk vasthouden aan de Engelsche taal en gebrek aan liefde voor de moedertaal, maar wat is er toch een sterke herleving na den oorlog ten gunste van de Dietsche taal, welke groote offers getroosten er zich, in hun kommervol bestaan, nog duizenden voor.
En is het wel onbegrijpelijk, dat vasthouden van het