Barbarismen.
Te laat om nog in het September-nummer opgenomen te worden zond de heer G. van Stolk dit tweede naschrift op zijn artikel:
‘Bovendien zal aan de invoering van de Kinderwetten en van de Militaire straf- en tuchtwetten de laatste hand zijn te leggen.’
Aldus de troonrede.
Mij dunkt in eene troonrede, aan de Koningin der Nederlanden in den mond gelegd, kan men toch slechts zuiver Nederlandsch verwachten.
Onder verwijzing naar de eerste helft van mijn artikel Barbarismen in de Augustus-aflevering beweer ik, dat de hier boven cursief gedrukte woorden een germanisme zijn, want: ‘In het Duitsch geeft een infinitief voorafgegaan door “ist zu” (of eene andere vorm van het werkwoord “sein”) eene noodzakelijkheid, meer nog een bevel van hooger hand te kennen; bij ons duidt “is te” (of eene andere vorm van het werkwoord “zijn”) gevolgd door een infinitief eene mogelijkheid aan.’
Letterlijk heeft dus de Koningin gezegd, dat de mogelijkheid bestond, dat aan bedoelde wetten de laatste hand gelegd zal worden, terwijl de bedoeling was de noodzakelijkheid hiervan te kennen te geven.
Is het niet treurig?!
Tegen sommige opmerkingen in het artikel kwamen enkele stukken in, die met het oog op de plaatsruimte naar den heer Van Stolk gezonden werden om ze in het kort te bespreken. Hier volgt zijn antwoord:
Van den heer Janssen van Raaij te Haarlem mocht ik een schrijven ontvangen, waarin ZEd. mij opmerkzaam maakt op eene zonde, die ik in mijn stuk ‘Barbarismen’ tegen de taal begaan zou hebben. Bij het verhaal van het spoorkaartje in het Augustusnummer had ik geschreven: ‘.... dus was het innemen niet verplichtend gesteld’. De heer J.v.R. vraagt mij of ik ook zou zeggen: het innemen was veroorlovend, of dat ik zou spreken van veroorloofd. De heer J.v.R. maakt mij verder opmerkzaam op eene wetsredactie van Dr. A. Kuyper, waar ook verplichtend in plaats van verplicht stond.
Ik antwoordde gen. heer, dat ik bij het schrijven van de gewraakte uitdrukking inderdaad zonder na te denken geschreven had, en dat natuurlijk, taalkundig gesproken, hier verplicht moest gebruikt worden.
Maar - voegde ik er aan toe - is verplichtend stellen niet zoozeer in zwang gekomen, dat het strijden er tegen eenigszins gelijk zou staan met het vechten tegen windmolens? Zouden de menschen niet vreemd opkijken, wanneer ze het een of ander verplicht zagen gesteld, nadat ze zoo lang al gelezen hadden, dat het verplichtend gesteld was. Is het door het gebruik niet tot goed Nederlandsch geijkt?
Als voorbeeld van iets dergelijks haalde ik aan het germanisme eerstaanwezend ambtenaar, ingenieur enz.; Nederlandsch zou natuurlijk zijn ‘hoogst aanwezig’. ‘Eerstaanwezig’ heeft zich echter in ambtelijke stukken en in ambtenaarskringen zoo'n vaste plaats veroverd, dat ik het beschouw als een windmolen, waar ik liever niet tegen vecht.
Ik moet den heer Const. H. Peeters te Schaffen (België) gelijk geven, waar hij verklaart, dat billijke prijs geen germanisme is en hem tevens verschooning vragen voor mijne ondoordachte beschuldiging in de noot op ‘billijk’ in mijn stuk in de September-aflevering.
Ik kan echter niet meegaan met de wijze, waarop de heer P. tot zijne slotsom geraakt. Hij leidt die namelijk af uit de, volgens hem, gelijke beteekenis van ‘billijke prijs’ en ‘matige prijs’.
Billijk wil in dezen zeggen door de gemaakte kosten gerechtvaardigd, terwijl matige prijs aanduidt een prijs, die maat houdt met kleine beurzen.
Ik geef den heer P. toe: een billijke prijs kan tevens matig zijn, maar is het lang niet altijd.
En zoo ook omgekeerd; er zijn voorwerpen, die tot uiterst matige prijzen verkocht worden (men denke b.v. aan de lekkernijen van een snoeptafel), en waarvan de vervaardiging in het groot geschied, zoodat de verkoopers een winst genieten van 100 à 200%. Zijn die verkoopsprijzen nu billijk? Ik zou zeggen, neen, En deze goedkoope waren worden juist veelal aangeboden ‘tot uiterst billijke prijzen’. Het onnadenkende publiek vereenzelvigt ‘billijke prijzen’ met weinig geld. Zoodat men al heel gauw hoort zeggen: ‘U moet in dien winkel gaan; het is er zoo billijk.’ Ziedaar het germanisme geboren.
Ik heb daarom een ijselijken hekel aan dat billijke prijzen, en dat is dan ook waarschijnlijk de reden, waarom ik den billijken prijs van den heer P. zoo onbillijk behandeld heb.