Neerlandia. Jaargang 8
(1904)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRechtstoestand der Nederlandsche taal in België.Ga naar voetnoot1)De omwenteling van 1830 had tot hare rechtvaardiging o.a. denkbeeldige taalgrieven ingeroepen. Na hare zegepraal schiep zij er zeer wezenlijke tot groot ongerief van het Vlaamsche volk. Wel is waar was in de Grondwet een Art. 23 opgenomen, dat zei: ‘Het gebruik der in België gebruikte talen is vrij; het kan niet dan door de wet en enkel voor openbare bestuurszaken en voor de rechtspleging geregeld worden;’ maar wat had de Vlaming aan een dergelijke taalvrijheid, wanneer het den openbaren ambtenaar en den magístraat ook vrijstond hem niet te verstaan? De bewindslieden, die nu het roer in handen kregen, gingen uit van het beginsel, dat een degelijk bestuur van het land op het gebruik van ééne taal moest berusten en vleiden zich met
Juliaan De Vriendt.
de begoocheling, dat eenheid van taal in België te bereiken was door de Vlamingen tot het loslaten van de hunnen te brengen, en tot het aannemen van het Fransch, dat de officieele taal van België werd door het besluit van 16 Nov. 1830. Met het oog op dat doel werden alle maatregelen genomen: het middelbaar en hooger onderwijs volkomen verfranscht; Fransche rechtspleging voor alle Belgische rechtbanken; verfransching van alle takken van bestuur; volkomen verfransching van het leger; Vlaamsch België overstroomd met Waalsche beambten ten einde bij onze bevolking het besef te doen ontstaan van de onafwijsbare noodzakelijkheid van de kennis van het Fransch. Onze hoogere standen waren lang vóór 1830 verfranscht, Zij zouden het niet zijn, die tegen de genomen maatregelen zouden | |
[pagina 93]
| |
opkomen, welke daarentegen hunne volle goedkeuring en medewerking genoten. Sedert eeuwen onder de verschillende vreemde heerschappijen, die op ons gedrukt hadden, was het treurig gesteld met de kennis van onze taal. Onze vereeniging met Holland had niet lang genoeg geduurd om een algemeene degelijke kennis van het Nederlandsch te verbreiden. Onze taal scheen in België ten doode opgeschreven. Evenwel ze ging niet dood. Onze letterkunde, die uitgestorven scheen, begon onverhoopt te bloeien. Die letterkunde, romantisch bij hare wedergeboorte, verheerlijkte het vaderlandsch gevoel, wekte trots op de voorvaderen en kracht om op te komen voor geschonden recht. De Vlaamsche Beweging ontstond en dwong, door taaien, jarenlang volgehouden strijd, van de wetgeving achtereenvolgens een reeks bepalingen af, die het verplichtend gebruik der Nederlandsche taal in België regelen. J.F. Willems, daarom de Vader der Vlaamsche beweging genaamd, bond den strijd aan en zette het algemeen petitionnement van 1840 aan de Kamer op 't getouw, waarbij 214 gemeenten het gebruik der Nederl. taal vragen voor provinciale en gemeentezaken. Deze eerste poging zou nog geen uitslag hebben bij het Staatsbestuur; de Provinciale Raad van Antwerpen evenwel beveelt (17 Juni 1840), dat berichten en plakbrieven in beide talen zullen worden opgesteld en dat van alle provinciale beambten, die met de burgers in aanraking komen, de kennis van beide talen zal geëischt worden. Doch de nu ingerichte Vlaamsche partij liet niet af, zoodat in 1856 door minister De Decker een commissie werd ingesteld tot het onderzoek van de Vlaamsche grieven, welke het volgende jaar een uitgebreid verslag uitbracht, dat nochtans, na een tegenverslag van minister Rogier, in 1859, zonder uitslag bleef. Ondertusschen won de Vlaamsche beweging veld op ander gebied. In 1839 was het taal- en letterlievend studentengenootschap. Met tijd en vlijt te Leuven opgericht, waar het eerst aan een Belgische hoogeschool door Kannunik David een leergang in 't Nederlandsch gegeven werd; in 1852 het taalminnend studentengenootschap 't Zal wel gaan te Gent, wat voor gevolg had, dat na 24 jaren verbanning de Nederlandsche taal weer hare intrede in de hoogeschool deed met Heremans en Serrure als hoogleeraars in de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. In 1851 had het Willems-fonds zijn werkzaamheden aangevangen.Ga naar voetnoot(*) Twee jaren te voren was de aera der Nederlandsche taal- en letterkundige congressen geopend geworden met het eerste te Gent (inrichter: Dr. Snellaert), dat al dadelijk den stoot gaf tot de voorbereiding van het groot woordenboek der Nederlandsche taal, waarvan het Belgisch Staatsbestuur op het initiatief van min. Alf. van den Peereboom den 21 Nov. 1864 de spelling aanneemt voor het onderwijs in de staatsscholen, voor bestuurszaken en voor de vertaling in 't Nederlandsch van wetten en besluiten. In 1866 had de Antwerpsche gemeenteraad een besluit genomen, waarbij het Nederlandsch de officieele taal der gemeente werd. Blankenberg, Lier, Turnhout waren de eenige Vlaamsche steden, waar sedert 1830 onafgebroken de gemeenteraad in de volkstaal beraadslaagd had. De vooruitgang is sedert dien tijd aanzienlijk, vooral in de gemeenteraden van Antwerpen en Gent. Groot is de verandering sedert Ledeganck, na hem Heremans (1870) Vlaamsch spraken in den provincieraad van Oost-Vlaanderen, wat Julius Vuylsteke in 1869 deed in den Gentschen gemeenteraad. Vooral heeft de invoering van het Algemeen Stemrecht (1892), een ganschen ommekeer gebracht en was vroeger, onder het cijnskiezersstelsel, de taal van de politiek Fransch, thans heeft het Nederlandsch grootendeels het Fransch van zijn plaats gedrongen. Dat Algemeen Stemrecht heeft er ook aanleiding toegegeven, dat in de Kamer van volksvertegenwoordigers thans en zelfs in den Senaat door enkele afgevaardigden Nederlandsch gesproken wordt. Van het Staatsbestuur evenwel zouden geen maatregelen ten gunste van de Nederlandsche taal afgedwongen worden vóór dat beslist Vlaamschgezinde vertegenwoordigers in de Kamer gingen zetelen, wat het geval was toen de Nederduitsche bond, in 1861 te Antwerpen opgericht, in 1863 de verkiezing van De Laet bewerkte en nadien, die van Gerrits. Den 12 November van dit jaar legde De Laet in den Kamer zijn eed in 't Nederlandsch af: dat waren de eerste Nederlandsche woorden, die daar sedert 1830 weerklonken. Beide mannen verdedigen onze taalrechten met klem, doch nog altijd zonder practisch gevolg, tot wanneer in 1867-1868 De Laet, ondersteund door Gerrits, Coomans en de Maere, een wetsvoorstel ziet verwerpen, waarbij de rechterlijke ambtenaren in de Vlaamsche gewesten de moedertaal zouden behoeven te kennen, en in 1872 Edward Coremans zijn voorstel indient tot regeling van het gebruik der Nederlandsche taal bij de rechtspleging, nu onafwijsbaar noodzakelijk geworden na de schandelijke rechtskrenkingen in de processen Karsman (1863), Coucke en Goethals (1865) en Schoep (1872). Dit werd onze eerste taalwet (17 Aug. 1873). Zij bepaalt, dat in de Vlaamsche provinciën, en in het rechterlijk arrondissement Leuven de geheele rechtspleging in het Nederlandsch zal geschieden, wanneer de beklaagde zelf niet vraagt, dat gebruik zal gemaakt worden van de Fransche taal. De wet bevat nog een bepaling ten gunste van den verfranschten advocaat: de beschuldigde kan aan dezen toelaten hem in het Fransch te verdedigen. Deze wet werd vervangen door die van 3 Mei 1889, welke vollediger is en duidelijker de gevallen omschrijft, welke zich kunnen voordoen, terwijl zij nauwkeuriger nog het recht op een Vlaamsche rechtspleging van den Vlaamschen betichte bepaalt. Die wet van 1873 was een eerste gewichtige verovering gevolgd in 1878 door de wet De Laet regelende het gebruik van het Nederlandsch in bestuurszaken, welke voorschrijft, dat, in alle takken van Bestuur, de berichten aan het publiek uitgaande van Staatsbeambten in het Nederlandsch moeten gesteld en in 't Fransch mogen vertaald zijn. In 1883 bracht een andere wet (De Vigne-Coremans) wijziging
Edward Coremans.
in de volslagen verfransching van het middelbaar onderwijs en schreef voor, dat in de staatsmiddelbare scholen en athenaea het Nederlandsch de voertaal zou worden voor het onderwijs in de Germaansche talen, de geschiedenis en de aardrijkskunde, een der natuurwetenschappelijke vakken, terwijl voor de wiskunde ook de vakwoorden in 't Nederlandsch zouden aangeleerd worden. De toepassing van deze wet zou gaandeweg een degelijker kennis | |
[pagina 94]
| |
van de Nederlandsche taal verspreiden en dat zou een zeer gunstigen invloed hebben op de ontwikkeling van een zelfstandige beschaving. Deze wet maakte de opleiding noodzakelijk van een personeel voor het middelbaar onderwijs (athenaea), in staat om in 't Nederlandsch te onderwijzen. Zoo werd te Gent in 1884 op initiatief van Prof. Wagener, volksvertegenwoordiger voor Gent, aan de hoogeschool de ‘Vlaamsche normale afdeeling’ gehecht, in 1890 opgeheven, terwijl hare leergangen bij de nieuwe wet op het hooger onderwijs nu versmolten werden in de faculteit der letteren en de positie van het Nederlandsch op die hoogeschool zijn komen versterken, zoodat daar thans in die faculteit een 40-tal leergangen in het Nederlandsch worden gegeven tegen vroeger 1. De laatste jaren der 19e eeuw zijn vruchtbaar geweest voor de versterking van den rechtstoestand der Nederlandsche taal in België. Immers in 1897 wordt de Burgerwacht (Schutterij) heringericht. De Heer Heuvelmans, volksvertegenwoordiger voor Ant werpen, maakt van de gelegenheid gebruik om voor te stellen, dat de bepalingen der wet van 3 Mei 1889 op 't gebruik der Nederlandsche taal in strafzaken en die van de wet van 22 Mei 1878 op 't gebruik onzer taal in bestuurszaken, bij de Burgerwacht zouden toegepast, en dat de Vlaamsche schutters in 't Nederlandsch onderricht en aangevoerd zouden worden. Dit voorstel werd als art. 137 opgenomen in de wet tot herinrichting der Burgerwacht. Het volgende jaar hief het Nederlandsch op uit den toestand van officieele ondergeschiktheid, waarin het gebracht geworden was door het besluit van 16 November 1830, dat het Fransch verhief tot den rang van eenige officieele taal. De Gelijkheidswet wier vaders zijn Juliaan De Vriendt en Edward Coremans, maakte er van onze tweede officieele taal op gelijken voet als het Fransch, zoodat voortaan al de wetsvoorstellen in beide Kamers in een Franschen en een Nederlandschen tekst worden aangenomen. Had de wet van 1889 die van 1873 aangevuld voor de rechtspleging in het burgerlijk leven, in 't leger bleef de Vlaamsche soldaat vóór de krijgsrechtbanken nog altijd van zijn taalrecht verstoken. 1899 bracht hierin verandering en deed onder titel II van het wetboek van strafrechtspleging voor het leger een aantal bepalingen opnemen, die, weliswaar ten gunste van den Vlaamschen soldaat nog geen volledige Nederlandsche rechtspleging voorschrijven, maar die zijn toestand vóór de krijgsrechtbank toch merkelijk verbeteren. Ten slotte bracht het laatste jaar van de ten einde spoedende 19e eeuw onze taal nog in een beteren toestand in 't beheer der Nationale Bank van België. De wet van 28 Maart 1900 houdende verlenging van den duur der Nationale Bank schrijft onder haar art. 7 voor, dat de Nationale Bank, evenals hare hulpinrichtingen zich moeten schikken naar de voorschriften van de wet van 22 Mei 1878 en dat al hare beambten, ook in het arrondissement Brussel, die in aanraking moeten komen met het publiek, Nederlandsch moeten kennen. Sedert eenige jaren waren reeds halffrankstukjes met Nederlandsch opschrift alsook Vlaamsche bankbiljetten van 20 fr. in omloop gebracht. Nog vroeger waren tweetalige postzegels en briefkaarten verschenen. Ziedaar den rechtstoestand, waarin de Nederlandsche taal in België verkeert bij den aanvang der 20e eeuw. Op het programma der Vlaamsche Beweging staan nu voor de naaste toekomst: het doordrijven van het wetsvoorstel Coremans, voorschrijvende de toepassing van de taalwet van 1883 op de inrichtingen van het vrij middelbaar onderwijs en het verkrijgen van de vernederlandsching der Hoogeschool van Gent. Doch heel dit samenstel van wettelijke bepalingen zal aan het Nederlandsch niet het besliste overwicht geven op het Fransch in Vlaanderen, indien dit overwicht aan zijn taal niet bezorgd wordt door het vervlaamschte Vlaamsche volk zelf. Maatschappelijke leiding berust nog altijd bij de toonaangevende verfranschte hoogere standen. Die terug te brengen tot Vlaamsch zelfstandigheidsgevoel en tot het meeleven van een Nederlandsch beschavingsleven is niet het werk van éénen dag en schijnt aan velen een onbegonnen werk. Nochtans, wat hoop in de toekomst geeft is, dat, waar vroeger plebeïsche elementen, die zich omhoogwerkten, onvermijdelijk opgingen in de verfransching der hoogere standen, er thans aan onze Hoogescholen een Vlaamschgezinde jongelingschap leeft, waarvan het beste te verwachten is; waarvan het te verhoopen is, dat ze mettertijd een nieuwe Vlaamsche classe dirigeante vormt, die de roeping van de oude verfranschte caste om te leiden, zal overnemen, en het Nederlandsch in wezenlijkheid zal weten te verheffen tot een cultuurinstrument boven de gesproken Vlaamsche dialecten. Voor de helderzienden, die den taalstrijd voor heel wat anders houden. dan voor taalgeliefhebber, moet het dáárheen.
Gent. H. Meert. |
|