Neerlandia. Jaargang 8
(1904)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Nederlandsche taal in het Rechtswezen.Na 1830 was het Fransch overheerschend vóór de rechterlijke Colleges en in de Faculteiten der rechtswetenschap; de Nederlandsche taal werd uit de Paleizen van Justitie en uit de Hoogescholen verbannen. Vanwaar kwam de vernedering, die het Vlaamsch, gedurende langen tijd, moest verduren en hoe kwam aan dien misstand een einde? Daar onze Grondwet het bezigen der landstalen aan eigen verkiezing overlaat, zoo ontstond de vraag of, in gerechtszaken, de spraak van den minderen man boven die van den hooger geplaatste, ten opzichte van de rechtsvorderingen, de pleidooien en de beslissing, de voorkeur zou verkrijgen, dan wel omgekeerd. Van weêrskanten beriep men zich op de taalvrijheid om zich, naar believen, van het Fransch of van het Nederlandsch te bedienen; en, bij botsing tusschen een onderhoorige, die niets anders dan Vlaamsch kende, en een boven hem aangestelde, die alleen Fransch verstond, trok deze laatste zich met eene vertaling uit den slag. Het verkeerde dezer handeling werd op den duur ingezien. Een aantal wetten regelden, op strafrechtelijk gebied, het gebruik der talen, met dien verstande dat het Nederlandsch in de Vlaamsche gewesten het oppergezag verkreeg. Deze wettelijke regeling, door eene bepaling der Belgische grondwet toegelaten, had ten gevolge dat nu bijna alle strafvonnissen in het Nederlandsch worden uitgesproken, en dat het beroep daartegen, zelfs vóór het Gerechtshof te Luik, eveneens in het Nederlandsch wordt behandeld. Het kon dan ook niet lang uitblijven of een Nederlandsche leergang van strafrecht en strafvordering werd in de Rijks Hoogescholen ingericht; de vrije Hoogescholen bleven niet ten achter. Het practisch gevolg hiervan is, dat niemand tot eenige rechterlijke bediening in de Vlaamsche gewesten kan worden aangesteld, zonder een examen over een paar vakken in het Nederlandsch te hebben afgelegd. De rechtswetenschap wordt dus tegenwoordig in de Nederlandsche taal beoefend, hoe spaarzaam het ook zij. Enkele Nederlandsche werken zagen het licht; een ‘Rechtskundig Tijdschrift’, waarin, nevens andere voortbrengselen, de in het Nederlandsch verleende vonnissen en arresten verschijnen, werd in het leven geroepen; een ‘Bond der Vlaamsche rechtsgeleerden’ kwam tot stand en richtte Juristen-Congressen in, waarvan de twee eerste boven alle verwachting goed gelukten, en het derde, dat in de | |
[pagina 90]
| |
maand Juli te Gent is belegd, zijne voorgangers heeft overtroffen.Ga naar voetnoot(*) Sedert April 1898 worden de wetten in de beide landstalen door de Kamers gestemd; en, daar, in gegeven omstandigheden, de eene tekst den anderen zal ophelderen, zoo lijdt het geen twijfel, dat, om de bedoeling van den wetgever te doorgronden, het noodzakelijk zal worden, niet alleen den Nederlandschen tekst te begrijpen, maar ook de in het Nederlandsch opgestelde memoriën van toelichting, de verslagen en de vertoogen te raadplegen, evenals het niet zelden voorkomt dat de Nederlandsche teksten en verhandelingen der wetten van vóór 1830 den doorslag voor de juiste uitlegging dezer wetten geven. Er bestaat dus alle hoop, dat de Belgische juristen aan de beoefening der rechtswetenschap in het Nederlandsch deel zullen nemen; doch daartoe is een vereischte onmisbaar: eenheid van vakwoorden bij al de takken van den Nederlandschen stam. Wij moeten het zooverre brengen, dat onze jonge luî, het voorbeeld van enkele hunner navolgende, hunne studiën aan de Nederlandsche Hoogescholen voltooien. Het is te wenschen, dat eens onze juristen de Noordnederlandsche werken en rechterlijke beslissingen evenals de Fransche rechswetenschap en rechtspraak zullen raadplegen; maar dan moet ook wederkeerig, hetgeen bij ons op Vlaamsch rechtskundig gebied wordt voortgebracht, in het Noorden genietbaar zijn. Zonder gemeenschappelijke rechtstaal valt daaraan niet te denken. Wij, Vlamingen, behooren te putten in de schatten der Noordnederlandsche rechtswetenschap, ten einde de zuivere en door het gebruik geijkte benamingen en wendingen te leeren kennen en bij ons in te voeren; waar verschil in de wederzijdsche wetgevingen heerscht, daar is afwijking niet alleen veroorloofd, maar ook geboden. Anderzijds kunnen wij niet nalaten den wensch te opperen, dat uit de Noordnederlandsche rechtspraak uitheemsche woorden en uitdrukkingen worden geweerd welke onze taal ontsieren en haar aan beschimping en minachting blootstellen. Vlaanderen ziet hoopvol de toekomst te gemoet. Terwijl, vroeger, de Nederlandsche taal als asschepoester in zake rechtspraak en hooger onderwijs werd behandeld, bekleedt zij thans te dien opzichte reeds eene aanzienlijke plaats; en het valt niet te betwijfelen, dat de tijd noch verdere veroveringen zal brengen.
H. de Hoon. Brussel. |
|