te midden der Kempen, en er, in zijne vertellingen en romans, met veel opmerkingsgave de zeden en gebruiken van teekende.
Van haren kant schreef Mevr. Courtmans (1811-1890), eene
Standbeeld Tony Bergmann, Lier.
nederige kostschoolmeesteres van den buiten, van 1862 af, met vlugge pen levendige maar te weinig doorgronde verhalen van het leven, dat zich, kleintjes, rondom haar bewoog.
Omstreeks 1870 beginnen de letteren zich op eene herleving voor te bereiden.
De romantische ader, door Conscience ontdekt, geraakte uitgeput. Een ten onrechte vergeten schrijver, Alb. Van den Abeele (geboren in 1835) toont zich van 1866 af bepaald realist in zijne levendige tafereelen van de boerenzeden, realist in dezen zin, dat hij volstrekt weigert te vervalschen, hetgeen hij opmerkt, omdat hij de waarheid niet wil verbeteren. Een talent van eerste gehalte, Tony Bergmann (1835-1874) werd aan onze letterkunde ontroofd hetzelfde jaar toen hij haar een meesterstuk schonk, Ernest Staes, een verhaal, dat in zekeren zin eene eigene levensbeschrijving bevat, geschreven met fijn gevoel en zeldzamen humor.
De zwartgetinte vertellingen der gezusters Rosalie (1845-1875) en Virginie Loveling (geboren in 1836) onderscheiden zich door de nauwkeurige opmerking der kleinste bijzonderheden, door de bescheiden ontroering, waardoor zij de werkwijze van Klaus Groth nabij komen. De evolutie teekent zich duidelijker af. De vruchtbare samenwerking der twee schoonbroeders Is. Teirlynck (geboren in 1850) en R. Styns (geboren in 1850), de romans van Fr. Van Cuyck, Am. De Vos (geb. in 1840) en nog anderen bereiden het publiek nog meer voor op de krachtige schilderingen van de jongste school. De voorganger is op dit oogenblik ongetwijfeld die bakker van Avelghem, in West-Vlaanderen, Frank Lateur, in de letterkunde bekend als Styn Streuvels, wiens meesterschap zich in deze drie of vier laatste jaren, op werkelijk verbazende wijze heeft bevestigd. Cyriel Buysse, Herman Teirlinck, Em. de Bom, Lode Baeckelmans zijn met hem de meest bekende namen van realistische vertellers. Maar dit overzicht zou al te onvolledig wezen indien wij niet eene gansche reeks vertellers met waar talent opnoemden: (Hilda Ram, M. Duyckers, O. Wattez, Degrave, G. D' Hondt, Maur. Sabbe, Anna Germonprez), die zich met geluk beijveren de juiste opmerking der bijzonderheden te veredelen en met mate te idealiseeren.
Opdat de opsomming onzer prozaschrijvsrs van verdienste niet al te onvolledig zou zijn, is het nog noodig er bij te voegen: Nolet de Brauwere (1815-1888), Max Rooses (geboren in 1839), Aug. Vermeylen als letterkundige critici en de eertijds geduchte dagbladschrijvers Jan Van Rijswijck, vader, (1818-1869) en Lodewijk Vleeschouwer (1810-1866), die in de hoogste mate den satirischen humor van hunne goede stad Antwerpen bezaten.
De eischen der Vlaamschgezindheid zijn lang een der geliefkoosde onderwerpen geweest van de Vlaamsche dichtkunst. Het kon niet anders:
De drie Zustersteden (1846) van Ledeganck (1805-1847) waren klassiek van zoodra zij verschenen.
De Zang des Germaanschen slaven (1848) van den vruchtbaren Prudens Van Duyse 1804-1859) is zijn krachtigste zang. De zweepende satire van Th. Van Rijswijck (1811-1849) en van zijn broeder Jan heeft geen gelukkiger onderwerp. Bij Vuylsteke (1836-1903), den liberalen studentendichter, bij Albrecht Rodenbach (1856-1880), den katholieken studentendichter, bij Hiel 1834-1899) wiens klingelende verzen en bij De Geyter (geboren in 1830) wiens klankrijke rijmen zich opperbest leenen tot de geniale muzikale vertolking van Peter Benoit, is
dat ook de overheerschende noot. Maar ook bij de anderen ontbreekt zij niet, noch bij Dautzenberg (1808-1869), den fijnen Limburgschen dichter, die zich beijverde de klassieke metriek in zwang te brengen; noch bij Jan Van Droogenbroeck (1835-1902) zijn leerling; noch bij Frans De Cort (1834-1878) zijn schoonzoon, den opgewekten zanger; noch bij de gezusters Loveling, noch bij Jan Van Beers (1821-1888), den romantischen en teergevoeligen dichter bij uitnemendheid in onze letterkunde van vóór 1870.
Standbeeld van Ledeganck, Eekloo. (Willems-Fonds.)
Men mist ze evenmin in de werken van Guido Gezelle (1830-1899), den nederigen en godvruchtigen Brugschen priester, door