getreden was, luidde, dat zij wel tevreden mocht zijn met de 200 vrije scholen, waarop aan ver over de 6000 kinderen van Boeren nationaal onderwijs werd gegeven, maar dat er nog zooveel meer kinderen waren die het verengelschende onderwijs der staatsschool ontvingen. Daarom trachtte zij met de regeering een regeling te treffen, waardoor de vrije scholen wel iets van hun zelfstandigheid zouden inboeten, maar op de staatsscholen het onderwijs meer in nationalen geest zou gegeven worden.
De hoofdreden was echter waarschijnlijk, dat de vrije scholen voor de verarmde Boerenbevolking te duur werden. Dat de regeering er ooren naar had, die scholen voor hare rekening te nemen, lag natuurlijk in den wensch om het nationale onderwijs daar onder den Engelschen invloed te brengen.
De overeenkomst is ten slotte afgestuit op de eischen, die C.N.O. betreffende het onderricht in het Hollandsch en de bevoegdheden van gekozen schoolbesturen, o.a. die van de benoeming van onderwijzers, handhaafde. Mogelijk is de Commissie op haar stuk blijven staan, omdat zij zag, dat men op vele plaatsen in den lande van geen overdracht der vrije school aan de regeering wilde weten en de offervaardigheid en draagkracht grooter bleken dan zij, misschien te zwaar tillend, gedacht had.
Het gebouw van het vrije onderwijs in Transvaal, zoo verrassend snel op de puinhoopen verrezen, is dus steviger gegrondvest dan de kleinmoedigen vreesden.
* * *
In de Kaapkolonie is er vooreerst geen beweging voor eigen scholen onder de Afrikaanders te verwachten. De Afrikaander Bond, onlangs te Stellenbosch in congres vereenigd, heeft het bij een hernieuwd uitspreken van den wensch naar verbetering van het staatsonderwijs gelaten. De tijd om zelf de zaak ter hand te nemen en zoo voor het behoud van de eigen taal en het eigen volkskarakter te zorgen, schijnt in de Kaapkolonie nog niet gekomen.
Over het geheel heeft de Afrikaander Bond op zijn laatste congres niet den indruk gemaakt alsof de oude kracht er nog in zat, veel minder dat het verhoogde nationale bewustzijn, waarvan de teekenen in en na den oorlog zichtbaar waren, den Bond tot nieuwe krachtsontplooiing aandreef. Er is blijkbaar onder Afrikaanders ontevredenheid over de tegenwoordige leiding van hun volk en van de partij die zij vormen.
Dat was al merkbaar, toen na den oorlog de naam van Afrikaander partij veranderd werd in Zuid-Afrikaansche partij, met uitwissching van al wat aan haren Hollandschen aard herinnerde. Er waren er die vreesden, dat de partij door de toevloeiing van Engelsche en andere on-Hollandsche elementen in kracht zou inboeten wat zij in omvang zou winnen. Van deze groep was de Stem, het Hollandsche blad dat te Burgersdorp verschijnt, de spreekbuis.
Bij de laatste verkiezing brak de ontstemming in verdeeldheid uit. Had de Bond tot nog toe door de tucht onder zijn leden uitgeblonken, nu kwam het op verscheiden plaatsen tot openlijk verzet tegen de leiders, die de Afrikaauders ongewenschte candidaten wilden opdringen, en tot scheuring. Op het congres zijn daarover scherpe woorden gevallen, al heeft men alles gedaan om de tweespalt te bedekken en verzoening tot stand te brengen.
De Stem had zich echter al vooruit onbewimpeld uitgesproken. Zij had alle belangstelling in de werkzaamheden van het congres verloren - zoo gaf het blad te verstaan - het waren altijd weer de oude kwesties die op de dagorde voorkwamen en het zou wel weer bij het uitspreken van vrome wenschen blijven. Nu de partij in de Z.A. partij verwaterd was, waren de kracht en de heerlijkheid er uit.
De Kaapstadsche correspondent van de Volksstem, van Pretoria, sprak ook met geen onzeker geluid. De oude leden van den Bond hebben geen vertrouwen meer in de leiding der voormannen, volgens hem; zij achten de belangen der Afrikaanders in de handen van Engelschen en verengelschte Afrikaanders niet veilig. De ontevredenheid smeult nog, maar de leiders mogen toezien dat de brand niet uitslaat.
De correspondent haalt aan wat de afgevaardigde van Beaufort West op het congres gezegd heeft. Het was de heer P.J. Pienaar. Deze klaagde over de verwaarloozing van het Hollandsch, op school en in 's lands bestuur. Op allerlei wijzen wordt de wet, die de gelijkheid der beide talen voorschrijft, geschonden. En dat is, zeide hij, voor een groot deel te wijten aan de Afrikaanders zelf, doordat zij, wat een algemeen kwaad is, maar al te gemakkelijk afstand doen van hun rechten, als dit maar niet gepaard gaat met eenig stoffelijk verlies; doch die betreurenswaardige eigenschap zou voldoende tegengegaan kunnen worden, als de Afrikaner Parlementsleden onafhankelijker van hun geboren Engelsche of verengelschte leiders wisten op te treden.
Maar de meerderheid in den Bond blijft zijn voormannen nog getrouw. De Afrikaander gaat stadig.
* * *
Na van dit congres en wat er om te doen is geweest kennis genomen te hebben is het een verkwikking te luisteren naar een toespraak van den heer J.H. Hofmeyr, Onze Jan, die daarin van zijn onverdachte liefde voor het Hollandsch getuigenis aflegt. Het was bij gelegenheid van de uitdeeling der prijzen, behaald bij de examens van den Zuid-Afrikaanschen Taalbond. Het is jammer, dat onze plaatsruimte ons niet toelaat meer dan een klein gedeelte van die geestige redevoering op te nemen. In Ons Land van 1 Maart vindt men een uitvoerig verslag.
In het groote aantal jongelui, dat aan de examens in de Hollandsche taal hadden deelgenomen - ruim achthonderd - zag hij het bewijs, dat ‘onze taalbeweging innerlijke kracht heeft’, en uit het verslag der examinatoren bleek hem, hoe uitgestrekt de invloed van die examens zijn. En vooral verheugde het hem, dat er zooveel meisjes - de meisjes van wie het altijd heette, dat zij voor hun moedertaal niets voelen - aan de examens hebben meegedaan en zij er zoo goed zijn afgekomen. Voor de prijsvraag werden beide prijzen door een jongmeisje behaald.
Hij hoopte, dat de liefde voor de taal bij het vrouwelijk geslacht zich op allerlei wijs zou laten voelen:
Weldra hebben wij geen Annes, Lilies en Helens meer onder onze dochters, maar wel Annies, Lenies en Sannies. Weldra zal de verliefde jongeling, die het waagt een schriftelijk huwelijksvoorstel te maken. worden afgewezen, omdat hij schreef in 't Engelsch, of wellicht met de woorden: ‘Neen, Klaas, jou Hollandsch is te slecht!’ (Gelach.) Weldra komen al onze volleerde meisjes van hare kostscholen thuis met Hollandsche Bijbels en Gezangboeken; zal geen harer opzien tegen het lezen van Hollandsche boeken of kranten en tijdschriften, als de Goede Hoop; zal geen enkele harer haar tafelgebeden prevelen in een taal die vreemd is aan vader en moeder, broertjes en zusjes, en zal die oude zoo dikwijls aan de kaak gestelde uitdrukking ‘I don't speak Dutch’ beschouwd worden als ‘in very bad form.’ (Toejuiching.) Mijn verbeeldingskracht neemt een zelfs hoogere vlucht. Wie weet of wij niet nog den dag beleven, waarop onze jeugdige schoonen de geborduurde meesterstukken van haar fancy-werk, zooals pennevegers, tabakszakken, pantoffels, kruisbanden, boekmerken, waarmede zij hare uitverkorenen soms bij feestelijke gelegenheden begiftigen, zullen laten pronken met zoete woordjes in haar eigen in plaats van een andere taal, niet langer met woorden als ‘To Dear Jack,’ maar wel met ‘Aan Jan Lief’ - ik zelf heet Jan - (Gelach) - niet meer met ‘From your own Darling’ of ‘Sweetheart’, maar wel ‘Van jou Zoetlief’ of ‘Hartedief’ of ‘Hartader.’ (Luid gelach.)
Men beweert wel eens, zeide Hofmeyr iets verder, dat Hollandsch onwelluidend is. Pure gekheid! Dat kwam uit wanbegrip, uit modezucht voort. En aan het slot van zijn betoog in dit verband:
Maar, ik zou de jonge dames willen afvragen, of zij een Afrikaansche liefdesverklaring als ‘Sannie, ik het lief ver jou’ niet zoo welluidend vinden als ‘Soesan, I luf joe’? (Schaterend gelach.)
Vervolgens bepleitte Hofmeyr het nut van de kennis van het Hollandsch, o.a. op dezen grond: