Holland in Parijs.
Parijs, 12 April 1904.
‘De Nederlandsche koloniën zijn te beschouwen als de voor posten van het Nederlandsch element. Naar de kolonisten wordt, in den vreemde, de gansche natie beoordeeld’. Dat waren woorden, naar het hart gesproken, van ieder die het wèl meent met den Nederlandschen naam en voorzeker in de eerste plaats van hen, wien het lot beschoren heeft in den vreemde te leven en te werken. De Afdeeling der te Parijs gestichte Nederlandsch-Fransche Vereeniging die den naam draagt van Algemeen Nederlandsch Verbond en die men sinds eenigen tijd ook werkelijk, met de wet in de hand, een afdeeling van dat Verbond mag noemen, heeft recht op eenige waardeering in het moederland.
Zelf sinds bijna 16 jaren Parijsch burger - burger in den zin, dat ik belasting betaal in de stad mijner inwoning - zal ik wellicht het verwijt niet ontgaan in dezen voor eigen parochie te pleiten.
Daarom haalde ik echter ter inleiding van dit korte opstel de van zooveel onpartijdig doorzicht getuigende woorden aan van onzen spreker op 7 dezer.
De Hollandsche kolonie te Parijs - dit moet men, even onpartijdig, op den voorgrond stellen - verkeert in een bijzonderen toestand. Vooreerst wegens haar samenstelling. In aantal zijn de kleinere makelaars, kooplieden, handwerkslui en, helaas ook, fortuinzoekers van allerlei aard, het sterkst vertegenwoordigd.
Enkele renteniers telt zij ook, doch de werkende, meer met het hoofd arbeidende middenstand, waarop het in elke kolonie aankomt, is betrekkelijk klein. Van deze laatsten wordt derhalve, waar 't het nationaal gemeenschapsleven geldt, meer dan gewone krachtsinspanning en opoffering gevergd. Des te meer is dit het geval daar die Parijsche voorposten van Nederland een nog gevaarlijker standplaats innemen, om de eenvoudige reden dat ze, ontegenzeglijk, het meest van alle Nederlandsche koloniën in 't oog vallen. Parijs is nog steeds de Europeesche wereldstad bij uitnemendheid. Het is en blijft nog altijd de stad - dat is nog gebleken bij het droevige, doch verheffende verblijf van president Kruger en de Boerengeneraals - het is de stad, welker gevoelens en gevoelsuitingen een sterken en machtigen weerklank vinden in het beschaafde Europa. Het mag der Hollandsche natie dus niet onverschillig wezen hoe dat Hollandsche element in de Seinestad, waar bovendien alle volkeren van Europa en Amerika vertegenwoordigd zijn, beoordeeld wordt. Zonder onmiddellijk stoffelijken steun of hulp te vragen, heeft de kolonie dus het recht waardeering te vergen van de zijde van het moederland, wanneer zij, in het belang van de aaneensluiting der landgenooten doet, wat zij kan.
En - dit in de tweede plaats - aan dat streven der Hollandsche kolonisten staan te Parijs bijzondere hinderpalen in den weg, die andere koloniën - en gelukkig - niet kennen. Die hinderpalen zijn de eigenaardigheden van het Parijsche leven. In geen stad ter wereld is het, wegens de afstanden, wegens de verhoudingen, wegens de leefwijze, die een gemoedelijk samenzijn binnen-huis veelal buiten sluit, wegens de uitersten op elk gebied, wegens de afleiding van elken aard, wegens den hoogen levensstandaard, en dientengevolge, de heftigheid van den levensstrijd. Nergens is het zoo moeilijk zonen van één volk bijeen te houden en te zamen te brengen als in de Fransche hoofdstad.
Brengen de kolonisten er dus ter opwekking van het nationale leven iets tot stand, dan geschiedt dit niet zonder opofferingen, die, welbeschouwd, ten slotte, voor een groot deel, aan het moederland ten goede komen, want voor ons handeldrijvend en landbouwend volk is het verkeer met Frankrijk en de ontwikkeling van het vaderlandsche element aldaar van het hoogste belang!
In de laatste 20 jaar is het Hollandsche ras alhier aanmerkelijk toegenomen. Statistiek te leveren ligt niet op mijn weg. Men mag niettemin gelooven dat er in het centrum van Parijs tal van Hollandsche firma's gevestigd zijn, die uitstekend bekend staan, en dat de Hollandsche naam een even flinken als mooien klank bezit. Daar prijken op en bij den grooten Boulevard honderden vergulde letters, Hollandsche namen vormende, opschriften en uithangborden van levensverzekeringen, porcelein-magazijnen, koffie-, thee-, bakkerswinkels, bankiers, financieële ondernemingen, waarvan de glans verder strekt en dieper straalt dan het verguldsel. Daar zijn in de wijk van den groothandel tal van commissionairs, diamantfabrieken. importeurs, industrieelen en ook kunstenaars gevestigd, wier degelijkheid ons volk eer aandoet, ook zonder dat zij behoeven te teren op de glorie, die in de wereldhistorie het Holland der 17e en 18e eeuw omgeeft.
* * *
Waardeering kom ik dus vragen voor onze Parijsche kolonisten. Geen lof. Niet om hetgeen zij zelven zijn, doch om hetgeen zij trachten tot stand te brengen voor de gemeenschap, trots de moeielijkheden, die ze ondervinden. De feiten te dien aanzien zijn in het moederland door de Parijsche correspondenten der belangrijkste Hollandsche bladen te zeer bekend geworden, dan dat ik in bijzonderheden behoef te treden. Men weet dat er verleden jaar een Nederlandsch-Fransche vereeniging is opgericht, verschillende onderafdeelingen tellende, elk op een eigen gebied werkzaam en daaronder ook een Hollandsche Kamer van Koophandel. Die vereeniging - daarop alleen zij de aandacht gevestigd - is jong en heeft bijgevolg steun en behoedzame leiding noodig. De landgenooten die deze verleenen - ik noem slechts de namen van Ph.L. von Hemert, J. Pierson, L. Sanson, J. Baron Collot d' Escury, B. Schröder, zonder aan anderer goeden wil en werkzaamheid te kort te willen doen - verdienen in alle opzichten medewerking, ook en niet het minst uit het moederland. Het is me daarom een plicht, zoowel van erkentelijkheid als van vaderlandsliefde, te getuigen dat H.M.'s. gezant te Parijs, Ridder de Stuers en de Consul-Generaal, de heer van Lier, de bewijzen gegeven hebben dat zij onze vereeniging wenschen bij te staan met raad en daad en - bijgevolg - met het gezag aan hun waardigheden verbonden. Terecht kon daarom de voorzitter van de afdeeling Algemeen Nederlandsch Verbond verleden Donderdag, toen hij den Gezant dankzegde voor zijn tegenwoordigheid bij de spreekbeurt van Dr. Kiewiet de Jonge, er op wijzen dat er een ‘verbond’ was tot stand gekomen. Een verbond inderdaad, in den zin van bond tusschen het gezag en de vertegenwoordigers der kolonie.
En aldus komende op de lezing waarmede genoemde oprichter van het Algemeen Nederlandsch Verbond voor de Parijsche Hollanders kwam spreken over Nederlanders in en buiten Nederland - bekruipt me de lust weer te geven wat hij sprak. Maar ik mag aan de meer bijzondere dagbladpers, die trouwens te dien opzichte, reeds haar taak heeft vervuld, geen mededinging aandoen. Genoeg zij het te vermelden dat Dr. Kiewiet de Jonge bij het opsommen der deugden en gebreken die ons volk kenmerken noch de Nederlandsche Vrouw, noch de Boeren, noch onze taal, noch het Algemeen Nederlandsch Verbond vergat.
Toch wil ik niet nalaten hem de verzekering te geven dat zijn woord niet dat was eens roependen in de woestijn, doch weerklank heeft gevonden.
De indruk, dien hij teweeg bracht mag blijvend worden genoemd. Evenzoo zal dit ongetwijfeld het geval zijn met de herinnering aan de kunstenaressen, de dames Marie Kalff en van den Heuvel, die dien avond optraden en toonden dat Hollandsche jeugd aan Hollandsch- en zelfs aan Fransch-talent gepaard kan wezen.
En, wanneer ik naga wat de Italianen zijn te Parijs, wat de Duitschers, wat de Russen, wat de Amerikanen en wat de Engelschen, wanneer ik waarneem hoe ze werken en hoe ze hun nationaal karakter door eensgezindheid trachten te behouden - waarlijk, dan is er bij ons geen plaats voor groote schaamte. Dan wordt het duidelijk dat men een klein volk kan zijn en toch niet worden medegesleept in die machtige draaikolk, die Parijs heet. Dan ziet men dat het nationaliteitsgevoel van een klein volk slechts een weinigje eendracht en samenwerking noodig heeft om aan de sterkste strooming weerstand te bieden.
Die eendracht en samenwerking kan, voor een groot deel, aan de Nederlandsche kolonie geschonken en geleerd worden door het Algemeen Nederlandsch Verbond. Men kan er zeker van zijn, dat zij inwendig en naar buiten krachtiger zal worden onder leiding van een Voorzitter en Secretaris als de heeren J. Pierson en Collot d'Escury.
De avond van 7 April heeft veel goeds gedaan.
Mr. H. de Jong.