Neerlandia. Jaargang 8
(1904)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[April 1904]Algemeene Vergadering van het A.N.V., gehouden op Zaterdag 26 Maart te Dordrecht.Openingsrede van den Voorzitter, prof. mr. W. van der Vlugt:
M.H. Leden-vergaderingen van het Algemeen Nederlandsch Verbond in zijn geheel zijn te zeldzaam, dan dat over de wijze harer opening (met of zonder eene eenigszins uitvoerige presidiale rede) zich al een regel van gewoonterecht kon hebben gevormd. Het doel echter van deze samenkomst geeft tot een woord ter inleiding gereede stof. De bond gaat zich zelven herzien. En een eerste vereischte om daarin te slagen is, dat hij vooraf ernstig tot zich zelven inkeere. Wat is hij? Wat beoogt hij? Voor die vraag hebben wij ons heden geplaatst. Oppervlakkige lieden zouden daarmêe den draak kunnen steken en zeggen: ‘Hoe? Hebt Gij eerst eene vereeniging gesticht, en weet Gij dan zeven jaren later nog niet nauwkeurig, wat Gij met haar eigenlijk hebt willen bereiken?’ Maar wie zoo spreken, geven daarmêe dan ook slechts van hunne oppervlakkigheid blijk. Geene groote roeping kent de geschiedenis, die niet allengs pas den geroepene is klaar geworden. sinds hij haar was gaan volgen, en naar de mate, waarin hij dat deed. Wist Willem van Oranje, toen hij in den raad der landvoogdes de grieven blootlegde van de ingezetenen dezer landen, dat het zijne roeping was de grondvester te worden van ons zelfstandig volksbestaan? En als dat waar is van den geroepen enkeling, hoeveel te meer dan geldt het van een lichaam, uit velen opgebouwd, waar het ‘zooveel hoofden zooveel zinnen’ de eenheid van het bewustzijn nog heel wat langzamer doet rijpen! Tot heden was nummer één in de omschrijving van ons doel: het ‘handhaven’ en het ‘verbreiden’ ‘der Nederlandsche taal’. Geen wonder! Een taalcongres zag onzen | |
[pagina 38]
| |
bond geboren worden. In het hoofd van een taalkundige (onzen hooggeschatten onder-voorzitter) was de levenwekkende gedachte ontkiemd. En de eerste, die over ons den hamer zwaaide, mijn vereerde voorganger, was de geleerde, uit wiens eigen mond ik eens de bekentenis vernam, dat hij de talen, waarmêe hij vertrouwd was, nooit had geteld, Dr. Johan Hendrik Caspar Kern, den grooten Nederlander, dien wij allen hier in gedachten een' vriendengroet zenden met de beste wenschen voor een snel en volkomen herstel. (Toejuichingen). Zoo moest aanvankelijk onze bond een taalbond zijn in de eerste plaats. En taalbond te zijn zal een allergewichtigst nummer op onze werklijst blijven. Voor dat kostbaarst juweel in ons stambezit, ons Nederlandsch, als eene Damasceensche kling zoo scherp, zoo spiegelklaar, zoo klankvol, zoo buigzaam en zoo stevig, is onze liefde niet verzwakt, noch onze ijver bekoeld. Slechts werd het ons meer bewust, hoe hooger nog dan het bezit staat de bezitter, edeler nog dan het werktuig is de hanteerder, heiliger nog aan ons hart dan de taal, is de stam, waaruit zij ontbloeide. En dus komen wij tot U met het voorstel om in het wetsartikel, dat het doel van het verbond omschrijft, voorop te zetten de versterking van den Nederlandschen stam, zoo ver hij uit een krachtig stambewustzijn zijne levenssappen trekt; waarna dan zorg voor onze Nederlandsche taal vermeld wordt, als het voornaamste middel, dat daartoe bovenal valt aan te wenden. Te eerder noopte ons tot het aanbevelen van die gewijzigde rangorde onzer bondsgedachten een nieuwe kostelijke inval van den vader onzer vereeniging, Dr. Kiewiet de Jonge. Het is de vondst, die in artikel 3 ten tweede hare wettelijke bepaling moge vinden. Sinds lang is het in een deel der wereldpers, met name: in sommige geelkleurige organen van dat naburige land, waar laatstelijk de koningin der aarde het onbeschaamdst hare hooge roeping pleegt te miskennen en verkrachten, een stelsel geworden, de lezers op te hitsen tegen kleinere volkeren, die zich de stoutmoedige weelde durven veroorloven van koloniaal bezit, of zelfs van broederlijk verkeer met stamverwante nederzettingen in verre werelddeelen. Een rechtvaardige in eigen oogen heeft zoo zijne bijzondere manieren. Wij kennen allen Pecksniff. Wij vernamen wel, hoe weinig zijne rechterhand weet, wat zijne linker doet. Wij hooren hem dag aan dag het vuurtje stoken der beschuldigingen tegen de zoogenaamde slavenhouders in den Congo-staat, terwijl zijne andere hand al de slavenkampen in gereedheid brengt voor de mongoolsche werkkrachten der goudkoningen van Johannesburg. Maar het is ons ook bekend, hoe zijne zalvende onberispelijkheid, blind voor de sleepende verhongering van zijn Voor-Indië, graag ach en wee roept over tijdelijke schaarschte in sommige streken van ons Java. En evenmin bleef het ons verborgen, met welk eene gretigheid hij munt slaat uit onvoorzichtige klachten en verlangens, door Nederlanders over Nederlandsch bewind in Nederlandsche bezittingen geuit. Die dingen waren voor niemand onzer een geheim. Maar de onverpoosde waakzaamheid en vindingskracht van onzen onder-voorzitter was noodig, om te dier zake te zinnen en in het eind te komen op een doeltreffend middel van verweer. Men kan, o zeker, tegenover die stelselmatige verdachtmaking hooghartig blijven zwijgen in vertrouwen op zijn goed recht. De ervaring echter van wat zulk zwijgend vertrouwen onzen stambroeders in Zuid-Afrika heeft opgeleverd, stemt niet, helaas! tot het volgen van hun voorbeeld. Zij leert ons veeleer om te doen als dat ondeugende paard in eene fabel van Lafontaine, dat, als men het aanviel, zich verdedigde. Wel nu: in die verdediging orde en regel te brengen, dat dunkt Uw hoofdbestuur, naast de bevordering van ons taalgebruik, alom waar zonen van den Nederlandschen stam te zamen wonen, een tweede hoofdmiddel tot het verwezenlijken van ons bondsdoel, een nieuwe arbeid dus, dien onze hand te doen vindt. En de voornaamste beteekenis van de U voorgedragen wetswijziging zal, dunkt mij, zijn, dat Gij aan dàt ons inzicht Uw zegel hecht. Strekke dus deze vergadering om, door verruiming van ons arbeidsveld, onzen arbeid vruchtbaarder te maken. Met dien wensch verklaar ik haar voor geopend.
Na de toejuichingen, welke op deze rede volgden, opende de Voorzitter de beraadslagingen over de wijziging der Statuten, waarvan het ontwerp in het December-nummer is afgedrukt. Het werd aangenomen met de volgende veranderingen: a. In art. 3 wordt, op voorstel van den heer Coers de Verbreiding van het Nederlandsch Lied als no. 3 der Middelen naar voren gebracht. b. In art. 4 wordt de derde alinea op voorstel van den heer Meert aldus gelezen: ‘Alle leden of ledengroepen, die ten minste eene in de Groeps- en Afdeelingsreglementen te lepalen bijdrage storten, ontvangen kosteloos het orgaan van het Verbond.’ Deze bepaling is opgenomen met het doel om eenige zoogenaamde buitengewone leden, die minder dan de minimumbijdrage betalen, gelegenheid te geven Neerlandia te lezen. c. Op voorstel van mej Baelde wordt de eerste alinea van art. 5 als volgt uitgebreid: Algemeene vergaderingen van de leden van het Verbond worden gehouden, vooreerst in aansluiting met elk Ned. Taalen Letterkundig Congres, voorts zoo dikwijls het Hoofdbestuur het noodig acht, en ook zoo dikwijls het door ten minste ééne groep, ten minste twee zelfstandige afdeelingen of ten minste 50 ledenGa naar voetnoot1) wordt verlangd met opgave van de punten, waarvan de behandeling wordt gewenscht. d. Art. 7, dat aan Groep Nederland het voorrecht wilde geven twee leden meer dan de andere groepen in het Hoofdbestuur af te vaardigen, wordt na verdediging door den heer Meert van gelijk recht voor Nederland en België, op voorstel van den Secretaris, den heer De Kanter, wat de tweede alinea betreft, aldus gelezen: Elke Groep kan hoogstens 6 leden in het Hoofdbestuur benoemen. e. Van art. 16 wordt, nadat de heer Meert de wenschelijkheid had betoogd om aan de buiten een groeps- of afdeelingsgebied wonende leden over te laten, zelf te bepalen tot welke groep zij willen behooren, het laatste gedeelte: en het Hoofdbestuur zich daarmede vereenigt geschrapt. f. De Voorzitter stelt ten slotte nog voor art. 18, ondanks de nieuwe bepaling in art. 5 met betrekking tot de Ned. Congressen te behouden, maar in plaats van verslag te lezen: beknopt verslag. Daarna wordt het ontwerp met de genoemde wijzigingen in zijn geheel aangenomen. |
|