Neerlandia. Jaargang 8
(1904)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOpen brief aan den heer J.S. Willems.Brussel, 17 December 1903. Mijnheer,
Toevallig kregen wij dezer dagen het Novembernummer van ‘Neerlandia’ in handen. Daarin troffen wij een stukje van Uwe hand aan, getiteld ‘De Nederlandsche Spoorweg- en Verzekeringsmaatschappijen in België’, naar aanleiding waarvan wij ons eenige opmerkingen veroorloven. Inderdaad vinden wij daarin eenige punten, die verbetering behoeven, aangezien zij òf het gevolg van eene verkeerde opvatting, òf geheel onjuist zijn. Wij wenschen ons hier natuurlijk te bepalen tot hetgeen ons rechtstreeks aangaat, nl. met wat U schrijft over de verzekeringsmaatschappijen in het algemeen, en onze maatschappij in het bizonder. In de eerste plaats veroorloven wij ons, U er op te wijzen, dat de naam der door ons in België en Luxemburg vertegenwoordigde instelling is ‘Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en Lijfrente’, en niet ‘Algemeene Nederlandsche Verzekeringsmaatschappij’. Vervolgens moeten wij U zeggen, dat wij niet weinig verbaasd waren, te vernemen, dat wij ons bezighouden met ‘accidents’ en ‘grèle’ verzekering. Hoe? Zou het mogelijk zijn, dat deze twee woorden op geheimzinnige wijze, buiten ons medeweten, op de aan ons kantoor gehechte borden waren aangebracht? Een in allerijl ingesteld onderzoek stelde ons gerust, en wij kunnen U de verzekering geven, dat wij ons nooit met ongelukken- of hagelverzekering hebben beziggehouden. Het is o.m. juist doordat onze Maatschappij uitsluitend de levensverzekering beoefent en steeds beoefend heeft, dat zij zich thans met een verzekerd bedrag van 287 millioen franken aan het hoofd der Nederlandsche Maatschappijen van levensverzekering bevindt. Niet minder teleurgesteld waren wij, door Uwe bewering, dat ‘de hoogere standen evenals de gegoede burgerij grootendeels de klanten zijn van de groote Amerikaansche en Engelsche firma's,’ en dat ‘de kleinere man, kleine burgerij en werklieden zich laten verzekeren tegen ongelukken, overlijden enz. meest door Nederlandsche Compagnieën’ (Zoudt U hier niet het Nederlandsche woord ‘Maatschappijen’ hebben kunnen gebruiken?) Wij verkeerden in de stellige meening, zoo goed geslaagd te zijn in ons streven, onze verzekerden te vinden in de gegoede standen (evenals de door U zoo op den voorgrond gestelde Amerikaansche en Engelsche instellingen) en waren er van overtuigd, dat elkeen, die zich hier te lande met verzekering bezighoudt, met dat streven bekend was! Te Uwer en onzer geruststelling kunnen wij U echter mededeelen, dat wij voor de Engelschen en Amerikanen niet behoeven onder te doen. Zeker, er zijn Nederlandsche Maatschappijen in België, die zich uitsluitend of voornamelijk met volksverzekering bezighouden, maar onze Maatschappij behoort daartoe zeker niet, hetgeen wel voldoende bewezen wordt door het feit, dat wij geene posten van minder dan frs. 2000. - kapitaal of frs. 200. - jaarlijksche rente aannemen. Waar U blijk geeft van zooveel belangstelling in Nederland en de Nederlandsche taal, en deze laatste eene eereplaats wilt zien innemen, ware het billijk, dunkt ons, eene nederlandsche maatschappij niet te stooten van de door haar ingenomen plaats. En nu de taalkwestie. Wij kunnen ons voorstellen, dat een zoo ijverig voorvechter der Nederlandsche taal als U, bij het verdedigen van haar, als wier ridder U U hebt opgeworpen, wel eens verder gaat, dan in Uwe bedoeling liggen kan. Toch moet U U niet tot overdrijving laten verleiden. Zeker, wij zijn ‘vrienden en ieveraars voor onze stam- en taalbelangen’ maar juist daarom moet U U afvragen, of voor het geven van een Franschen naam | |
[pagina 20]
| |
aan eene Nederlandsche Maatschappij ook bizondere redenen kunnen bestaan. Wij willen dan ook Uwe opmerking bij voorkeur toeschrijven aan het feit, dat U ons alleen de verzekeringen van de kleine burgerij en werklieden gunt. Zooals wij echter boven zagen, streven wij naar meer, en het zal U niet onbekend zijn, dat in Brussel onder de gegoede standen voornamelijk Fransch gesproken wordt. Aangezien wij nu juist in die standen onze verzekerden zoeken, moeten wij hen toespreken in hunne taal. ‘Wiens brood men eet, wiens taal men spreekt’ vinden wij op bladz. 135 van hetzelfde nummer van Neerlandia, waarin Uw stukje voorkomt. Dat is volkomen juist uitgedrukt. Wat zoudt U er wel van zeggen, wanneer wij hier in België werkten onder een naam, die door velen niet kan worden uitgesproken? U moet niet vergeten, dat wij hier zijn als verzekeringsmaatschappij, niet als eene instelling tot bevordering der Nederlandsche taalbelangen. Dat moge nu voor Uw oor prozaisch klinken, maar als men zaken wil doen in een vreemd land, moet men zich schikken naar taal en zeden en het is een onloochenbaar feit, dat verreweg het grootste deel der verzekeringscandidaten het Fransch als hoofdtaal spreken. Wij zijn geneigd aan te nemen, dat U de taalkwestie nimmer van een standpunt als het onze hebt beschouwd; doch dan behoordet U U ook rekenschap te geven van de praktijk, alvorens te velde te trekken tegen bestaande zeer logische gebruiken. Men moet niet méér Nederlandsch willen zijn dan de Nederlanders! Voorloopig achten wij het dus wenschelijk, ons te Brussel en in de provinciën, waar voornamelijk Fransch gesproken wordt, van het Fransch te bedienen. (Te Uwer geruststelling moge dienen, dat wij voor de Vlaamsche provinciën tariefboekjes, voorwaarden en reclames in het Nederlandsch gebruiken, en ook in deze taal aankondigingen in de dagbladen plaatsen). Wij bewijzen daarmede ons land en onze taal geenszins een ondienst. Wanneer eene Nederlandsche instelling in het buitenland gaat bewijzen, dat de oude ondernemingsgeest in de lage landen aan de zee nog niet is uitgedoofd, en daarbij de Nederlandsche begrippen van eerlijkheid en goede trouw in toepassing brengt, dan behartigt zij op waardige bewijzen de belangen van het moederland, al bedient zij zich daarbij ook niet van haar eigen taal. Het komt ons voor, dat het van eene zeer bekrompen opvatting zou getuigen, wanneer zulk eene instelling den door U aangegeven weg bewandelde, op gevaar af, hare zaken te schaden. Wij wenschen niets liever, dan Nederland en zijn taal steeds meer en meer bekend te maken, en hebben daarvan meer dan eens het bewijs geleverd. Wij wenschen echter de ons toevertrouwde belangen geheel afgescheiden te houden van alles wat daarmede geen rechtstreeksch verband houdt.
Met de meeste hoogachting teekenen wij:
Het Bestuur voor België der Algemeene Mij. van Levensverz. en Lijfrente
L.A. van Sonsbeeck. Jhr. E.J. de Stuers. |
|