Neerlandia. Jaargang 8
(1904)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-en-WestDen leden der Groep Ned.-Indië wordt ter voorkoming van moeilijkheden verzocht om van elke verandering van hun adres onmiddellijk kennis te geven aan den heer Mr. W.L. Borel, Secretaris van het Bestuur der Groep te Batavia. Wie naar Europa vertrekt geve zoo spoedig mogelijk zijn tijdelijk of nieuw adres op aan den Algemeenen Secretaris te Dordrecht, ten einde bij Groep A te worden overgeschreven.
* * * | |
De bakens worden verzet.In het belangrijke en fraai uitgevoerde Suriname-nummer van Neerlandia werd in de opstellen ‘Suriname een Nederlandsche Kolonie door Mr. H.W. van Sandick; Het veeltalige Suriname door Mr. C.F. Schoch; De Nederlandsche Taal in de kolonie Suriname door H.J. van der Sluys’ gewezen op de wenschelijkheid tot verbreiding van het Nederlandsch in West-Indië. Ook in Oost-Indië is tegenwoordig de beoefening van onze taal eveneens aan de orde. Van regeeringswege en particuliere zijde wordt medewerking verleend en het is bemoedigend de | |
[pagina 18]
| |
rekening op te maken, hoeveel we in den laatsten tijd weer zijn vooruitgegaan. Het Bestuur der Groep Ned.-Indië van het A.N.V. heeft prijsvragen uitgeschreven, met het doel, het lezen van goede en geschikte Nederlandsche lectuur bij de bevolking in Indië te bevorderen. In het November-nummer van Neerlandia wordt gemeld, dat een ‘Ned. Taalcursus voor den Inlander door Visscher en Hilgers’ bij de uitgevers G. Kolff en Co. te Bandoeng is verschenen, al spoedig gevolgd door een ‘Nederlandsch Tijdschrift voor Inlanders’ van dezelfde schrijvers en uitgevers. Bij de behandeling van de Indische Begrooting in November jl. bepleitte het lid der Tweede Kamer J.B. Verhey bevordering van het Nederlandsch in Indië. Bij de beantwoording der sprekers deed de Minister van Koloniën de volgende mededeelingen: ‘De vraag, of het gewenscht is wederom het Nederlandsch bij de kweekscholen (in Indië) in te voeren, is in overweging. Wanneer werkelijk blijkt, dat van het A.N.V. nut kan worden getrokken, dan zal de Regeering een aanvraag om subsidie van dat Verbond niet afwijzen.’ Volgens het Koloniaal Verslag steunde de Regeering geldelijk 142 Hollandsche cursussen in Indië. Het bovenstaande is voldoende om vast te stellen, dat wij in Indië op een keerpunt zijn gekomen; en het is een verblijdend verschijnsel, dat de inlandsche bevolking zelf den stoot daartoe heeft gegeven. Ik zal hier even vertellen hoe dat in zijn werk is gegaan. De lust bij de inlandsche bevolking om onze taal te leeren bestond vroeger wel, doch de gelegenheid was er niet. Heel langzaam is die gelegenheid gekomen door de verbetering en uitbreiding van het Europeesch onderwijs. Dertig jaar geleden bezochten slechts enkele kinderen van inlandsche hoofden de Europeesche scholen. Langzamerhand vermeerderde dit aantal. Eindelijk werd de aanvraag zoo groot, dat men beperkende bepalingen tot toelating moest maken. Eerst in de laatste jaren werd het verzoek der inlandsche bevolking om onderwijs in het Nederlandsch zoo algemeen, dat op vele plaatsen particuliere cursussen verrezen. Toen reikte de Regeering de behulpzame hand en verstrekte subsidiën. Zoo is de tegenwoordige toestand ontstaan. Dat de Indische autoriteiten zulk een milde en juiste opvatting in deze zaak hadden, verdient waardeering. In de koloniale politiek is ook de taal een hef boom; dat is weer gebleken in den laatsten oorlog. Aan het einde van 1899 stonden de kansen van Engeland in Zuid-Afrika ongunstig. Toen Britsch-Indië gedeeltelijk van troepen werd ontbloot, rees bij velen de vraag: welke houding zal de inlandsche bevolking daar aannemen? Welnu, dat bleek spoedig. De Engelsch-sprekende Inlanders in Britsch-Indië beschouwen zich als Indische Engelschen en passen zich aan bij het moederland. Zij lezen Engelsch en nemen dus in de eerste plaats kennis van Engelsche belangen. Is het dan wonder, dat ze in al hun doen en laten het moederland tot voorbeeld nemen? Ook in de Nederlandsche koloniën zal de verbreiding van onze taal een gunstigen invloed uitoefenen. Daardoor ontstaan nieuwe banden, van vriendschap, van trouw aan Vaderland en Koningin, van gemeenschappelijke belangen in handel en nijverheid. Al is het ook niet noodig het als zoodanig op den voorgrond te schuiven, toch kan de verbreiding van het Nederlandsch in onze koloniën als een staatkundig belang worden opgevat. Men behoeft niet bang te zijn, dat door de verbreiding van het Nederlansch in Indië de inlandsche talen zullen verwaarloosd worden. Die vrees is ongegrond. Immers, op alle onderwijs-inrichtingen, die daarvoor in aanmerking komen, kan de beoefening der inlandsche talen op het leerplan blijven. Dat is reeds zoo op de tegenwoordige opleidingsscholen voor inlandsche ambtenaren en zonder twijfel zal dit later, bij eventueele invoering van het Nederlandsch, ook het geval zijn met de kweekscholen voor inlandsche onderwijzers. Zwaartillende menschen zullen misschien zeggen: ‘o foei, het gaat te gauw; wat zal het einde zijn?’ Neen, het gaat heusch niet te haastig, een dertigjarige periode van voorbereiding is lang genoeg. Buitendien is de Indische Regeering veel te omzichtig om onberaden stappen te doen. Aan en onder het Departement van Onderwijs te Batavia zijn ambtenaren werkzaam, die volkomen op de hoogte zijn van de werkelijke behoeften op het gebied van het inlandsch onderwijs. Ook de Pers laat zich in deze zaak niet onbetuigd en tracht den juisten weg te wijzen. Het Alg. Handelsblad onlangsGa naar voetnoot(1) deze zaak besprekende, maakte daarbij de volgende rake opmerking: ‘Eerst wanneer de wensch (om onze taal te leeren) door allen, of nagenoeg allen, wordt geuit, zal de tijd gekomen zijn, om op de school, waar dit het geval is, het Nederlandsch te gebruiken als voertaal van het onderwijs.’ Dat is mooi gezegd; want door die weinige woorden wordt eigenlijk de geheele quaestie beheerscht. Zelfs het vroeger, door het Nederlandsche taal- en letterkundig Congres, aangenomen beginsel om den Inlanders hun volkstaal te laten, wordt er in geëerbiedigd. W. Meijer Ranneft. | |
[pagina 19]
| |
[Jozef Israëls]Jozef Israëls doet voor ons volk meer dan welk Verbond ook van duizenden. Maar wat hij doet, kan hij alleen; geen veelheid, hoe groot, neemt zijn arbeid over. Zelfstandig Nederland zal eens verdwijnen; het is gebonden aan leven, dat sterven moet, omdat het werd geboren. De man, die der geheele menschheid eens heeft toebehoord, sterft nimmer en op zijn volk valt eeuwig de weerschijn van zijn roem. Daarom heeft het Nederlandsche volk, zoover het schoonheid in kunst waardeert, den
Jozef Israels.
tachtigjarige gevierd, als wellicht geen te voren. Luide heeft het zijn trots in hem beleden, en hij, de nederige mensch, heeft in eenvoud, toch zich bewust van zijn kracht, de hulde aanvaard, die slechts de allersterksten straffeloos verduren. Zijn beeltenis herinnere overal waar Nederlanders zijn: die man is niet een zoon van zijn volk alleen, maar toch een Nederlander. |
|