Neerlandia. Jaargang 8
(1904)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Taalstrijd in Vlaamsch-België.De Correspondent van de N.R. Ct. heeft in het nummer van 29 Dec. een helder overzicht gegeven van den taalstrijd in België waaraan met instemming een en ander wordt ontleend. De schrijver behandelt een drietal kwestiën.
‘De eerste en voor het oogenblik de gewichtigste geldt het wetsontwerp Coremans. Coremans is, zooals men weet, de Vlaamschgezinde Antwerpsche volksvertegenwoordiger, met de meetingpartij tot welke hij behoort, aangesloten bij de katholieke partij; sedert ruim het vierde eener eeuw verdedigt hij in het Belgische parlement de rechten der Nederlandsche taal en meer dan een triomf heeft hij op dat gebied behaald. Een der voornaamste, waartoe hij bijgedragen heeft, maar waarin de groote voorvechter de liherale afgevaardigde voor Gent, mr. Julius de Vigne was, is de wet waarbij in het middelbaar staatsonderwijs in de Vlaamsche provinciën aan onze moedertaal eene betamelijke plaats werd ingeruimd, zoodat na voltrokken studiën de leerlingen der officieele en der door den staat erkende gestichten geacht mochten worden van beide landstalen eene voldoende kennis te bezitten. Het is nu twintig jaar geleden dat die wet doorging. Zij vormt de degelijkste verbetering welke sedert 1830 aangebracht is in den toestand van het Nederlandsch in België. Maar nevens de officieele onderwijsgestichten bestaan er ten onzent de vrije scholen, die in onze gewesten voor het middelbaar onderwijs de groote helft uitmaken. Daar is het onderwijs nog wat het voor twintig jaar overal hier te lande was: het Nederlandsch wordt er aangezien en aangeleerd als een vreemde taal, alle leergangen worden in het Fransch gegeven. Het gevolg is, dat hunne leerlingen, behoorende tot de gegoede klas vreemd blijven aan de taal van het volk en de sterkste steunpilaren der Franschgezindheid in onze gewesten zijn.’ ‘Maar wat er tegen gedaan? De wet erkent zekere voorrechten aan de leerlingen van het volledig middelbaar onderwijs. Het diploma, dat zij verkrijgen. verleent hun toegang tot de hooge scholen, wat hun zonder dit diploma ontzegd wordt; in het heerschende meervoudige kiesstelsel verleent het hun een stem meer dan de gewone burgers. Kan men aanzien als een volledig gesticht van middelbaar onderwijs datgene, waar de taal des lands niet ernstig wordt onderwezen? Het gezond oordeel zegt neen, en mr. Coremans deedt niets anders dan zich als de tolk van die onloochenbare waarheid voor te stellen, toen hij in het Belgische parlement het wetsvoorstel neerlegde, dat voortaan in de Vlaamsche provinciën geen diploma van middelbaar onderwijs voor geldig zou gehouden worden, wanneer in de school die het afleverde het onderwijs van het Nederlandsch niet op denzelfden voet zou gesteld worden als in de staatsscholen. Het is nu tien jaren geleden dat voor het eerst dit voorstel werd neergelegd. Het werd eene eerste, eene tweede maal afgestemd zonder veel omslag. Maar de voorsteller liet zich niet ontmoedigen en in den laatsten zittijd kwam hij opnieuw met zijn wet voor den dag. Ditmaal bleken de tijden beter, er kwam rumoer in het katholieke Vlaamschgezinde huishouden; landdagen werden belegd, vergaderingen werden gehouden; men drukte op de volksvertegenwoordigers en het voorstel werd in de afdeelingen der Kamers besproken. Daar bekwam het de meerderheid en zij die er zich niet uitdrukkelijk guustig voor verklaarden, loochenden echter niet den jammerlijken toestand van het Nederlandsch onderwijs in de vrije middelbare scholen en sprakeu de meening uit dat er verandering moest worden aan toegebracht. Een hunner, de voorzitter der Kamer, de heer Schollaerdt, stelde als middelweg voor dat aan het vrije onderwijs de verplichting zou opgelegd worden acht uren les per week te geven met het Nederlandsch als voertaal. Eenparig nagenoeg verklaarden al de katholieke Vlaamschgezinden zich tegen alle inkrimping of vervorming van het wetsvoorstel Coremans. Wij hopen dat zij hunnen zeer gewichtigen slag mogen thuis halen, ofschoon de invloed van den heer Schollaert en van zijn vrienden ons wel eenige bezorgdheid daaromtrent inboezemt. Dat de liberale en socialistische afgevaardigden gunstig gestemd zijn voor het voorstel lijdt geen twijfel, zoodat een gering gedeelte der meerderheid voldoende zou zijn om de wet te doen doorgaan’.
‘De tweede vraag die de Vlaamsche gemoederen sedert verscheidene jaren in opschudding houdt, is die der vernederlandsching van de Gentsche hoogeschool. In België bestaan er vier universiteiten; twee van den Staat, de eene te Gent, de andere te Luik en twee vrije: eene katholieke te Leuven en eene liberale te Brussel. In alle vier wordt het onderwijs in het Fransch gegeven, enkel worden te Gent eenige vakken van onze taal onderwezen. Zeven jaar geleden werd in het Nederlandsch Congres te Antwerpen gehouden, het voorstel gedaan een der staatsuniversiteiten te vernederlandschen. Een commissie werd benoemd om de zaak te onderzoeken en tot een goed einde te brengen. De commissie bracht een verslag uit, gesteld door prof. Mac Leod, waarbij het plan, door de commissie aangenomen, werd uiteengezet. Het stelsel bestond hierin, dat van heden af in de vier faculteiten elk nieuw benoemde professor zijn les in het Nederlandsch kan geven; de tegenwoordige titularissen zouden behouden blijven, maar verzocht worden in het Nederlandsch te doceeren; het zou hun echter vrijstaan aan dit verzoek al of niet gehoor te geven. Er werd gerekend dat in een twintigtal jaren de vernederlandsching een voltrokken feit zou zijn. De commissie vroeg gehoor bij den minister van onderwijs, toen ter tijde den heer Schollaert, die haar koel ontving en afwijzend op haar voorstel antwoordde: hoofdzaak was volgens hem dat er degelijk onderwijs werd gegeven, niet in welke taal dit gebeurde. Sedert dien is er voortdurend propaganda gemaakt voor het voorstel der commissie, de overgroote meerderheid der Vlaamschgezinden heeft zich aangesloten bij dit voorstel, zooals het werd | |
[pagina 7]
| |
uiteengezet en toegelicht door prof. Mac Leod. Deze laatste heeft het met het gesproken en geschreven woord ijverig verdedigd. Ondertusschen is er echter twist ontstaan over de uitvoerbaarheid of de practische geraadzaamheid van het stelsel zooals het aangenomen werd door de Commissie. Twee Gentsche Vlaamschgezinde professoren van den besten naam, de heeren Paul Fredericq en Vercoullie, werpen op, dat het invoeren van het stelsel op zooveel moeilijkheden en tegenkantingen zou stuiten dat het niet zou worden aangenomen door het parlement en dat, moest het aangenomen worden, het eene noodlottige verwarring zou brengen in het geven der lessen en in het afnemen der examens. Zij nemen aan dat om het doel der Commissie te bereiken, dat ook het hunne is, men een zijweg zou moeten inslaan en een voorloopig stelsel volgen dat door iedereen zou aangenomen worden. Een zeker getal leergangen, getal dat door haar niet bepaald wordt, zou in het Nederlandsch zoowel als in het Fransch gedoceerd worden; aan de studenten zou de vrije keus tusschen beide talen gelaten worden. Na een zeker getal jaren van proefneming zou het volgens hen blijken dat zoowel leeraren als leerlingen voor de lessen in het Nederlandsch gevonden worden; de bezwaren die men vooruitzet tegen de invoering van het nieuwe stelsel zouden aldus van lieverlede verdwijnen - de tegenkanting van wege de Franschgezinden zou machteloos gemaakt worden en wat nu onuitvoerbaar aan velen voorkomt zou zonder slag of stoot doorgaau, Naar die oplossing in twee tijdperken wil nagenoeg niemand luisteren tot nu toe, maar het verzet van enkele bevoegden is voldoende om de beweging te stremmen, omdat hun gematigder voorstel veel meer kans heeft aanhangers te winnen in het parlement dan het radikaler voorstel der overgroote meerderheid; Ondertusschen blijft voorloopig de beweging machteloos en wordt het hoog tijd dat aan die levenskwestie voor onze taalgenooten op de eene of andere wijze eene voldoende oplossing worde gevonden. Wij houden het ervoor dat de stemming van het wetsvoorstel Coremans hiertoe baanbrekend zou werken en een machtigen stoot zou geven.’
‘De derde vraag is van minder gewicht maar zeer actueel: zij geldt het gebruik van het Nederlandsch in de Commando's der Burgerwacht. In 1897 deed de volksvertegenwoordiger voor Antwerpen, mr. Heuvelmans, in het Belgische parlement eene wet doorgaan, waarbij het Nederlandsch als de taal van het Commando der Burgerwacht in de Vlaamsche provinciën werd aangenomen. Zonder noemenswaardige moeilijkheden werd zij ingevoerd; alleen in enkele steden namen de keurtroepen der Burgerwacht: ruiterij, kanonniers en jagers-verkenners er geene nota van en gingen voort met zich uitsluitend van het Fransch te bedienen. Dit gedrag had reeds tot vele klachten en kibbelarijen aanleiding gegeven, maar van wege de hoogere overheid was tot nu toe geen maatregel genemen om de wet te doen uitvoeren. Dezer dagen echter nam minister de Trooz het besluit dat te rekenen van 1 Januari 1904 al de troepen onzer burgerlijke militie zich zullen te gedragen hebben volgens de voorschriften der wet. Hierop namen verleden week al de graaddragers der ruiterij te Antwerpen hun ontslag. Zij verklaren dat zij niet handelen uit vijandelijkheid tegen onze taal, die ook, zeggen zij, de hunne is, maar wel omdat zij van het ministerie tegenstrijdige bevelen ontvangen. Men zegt hun toch van hooger hand aan dat zij moeten manoeuvreeren met het Brusselsch escadron, dat in het Fransch wordt gecommandeerd, en men doet hen te Antwerpen Nederlandsche commando's aanleeren. Liever dan te pogen die tegenspraak op te lossen, leggen zij hun ambt neer. Weinige dagen geleden en met het oog op de tegenwerpingen gemaakt in de rangen der Burgerwacht legde de heer Van der Kelen, Senator voor Leuven, een wetsvoorstel neer waarbij de wet op de Commando's der Burgerwacht in het Vlaamsche land grondig zou gewijzigd worden. Voortaan, zoo luidt het, zou het beheer der Burgerwacht, de briefwisseling, de berichten en mededeelingen uitgaande van hare overheden opgesteld worden in het Nederlandsch, het theoretisch onderricht zou in de twee talen gegeven worden, doch de commando's zouden in het Fransch geschieden. Als beweeggrond doet de voorsteller gelden dat in tijd van oorlog de Burgerwacht kan geroepen worden om samen te werken met het leger en dat zij dus in dezelfde taal als het leger, in het Fransch, moeten gecommandeerd worden. Dezelfde reden wordt vooruitgezet door al diegenen die zich kanten tegen het gebruik onzer taal in de commando's van de Burgerwacht.’
De schrijver beweert evenveel recht te hebben te vragen, dat het Nederlandsch, de taal der meerderheid. als commando-taal voor het leger worde ingevoerd. ‘Men geeft hoog op van zijn eerbied voor de gelijkheid der talen, maar heel het hooger onderwijs moet Fransch zijn, in de Gentsche Hooge school zoowel als in de Luiksche; het middelbaar onderwijs moet Fransch blijven in de vrije middelbare scholen; het middelbaar en het lager onderwijs moet ten allerminste tweetalig zijn in de Vlaamsche gewesten, waarin er Waalsch geen Nederlandsch dient aangeleerd te worden. En zoo gaat het aan het hof, in de ministeriën, in de Gerechtshoven en de Academiën, en het Hooger bestuur; overal gelijkheid à rato van 95 ten honderd Fransch en 5 ten honderd Nederlandsch. Zoo wordt door onze wetgeving, door onze regelementeering van alle soort en met de medewerking van een goed deel onzer verbasterde burgermenschen onze taal met het woord geërbiedigd, metterdaad openlijk achteruitdrongen naar een afgrond.’ |
|