De Kunstavond der Haagsche Afdeeling.
Vrijdag 15 dezer was de zaal van Pulchri vol; groote doeken van Mesdag hingen aan den wand; statigheid van groen vormde achtergrond voor de verhooging. Stipt acht uur rezen allen: voorafgegaan door eenige leden van het Afdeelingsbestuur, verschenen met klein gevolg, de beide Koninginnen. Zij hadden geheel uit eigen aandrift, enkel op kennisgeving van de bijeenkomst, Haar verschijning doen weten, daardoor openlijk getuigende, aan wie het nog niet wist, hoezeer Zij de bedoelingen van het Verbond waardeeren. Eersten onder Nederlands vrouwen, geven Zij aldus een voorbeeld aan allen, die zijn van Nederlandsche afkomst, dat niets moet worden verwaarloosd om door eendrachtige samenwerking de levensvatbaarheid van onzen stam, geestelijk en stoffelijk te verhoogen. Haar komst, voor het Verbond van groote beteekenis, was dit het allermeest voor het hoofsche den Haag, dat zijn zuiver Nederlanderschap, meer dan eenige zusterstad, door vreemde kwik doet tanen. De moeilijke taak dier Afdeeling van het Verbond, om het taalbederf te stuiten, zal door deze daad onzer Koninginnen zeer worden verlicht.
Onmiddellijk nadat H.H.M.M. hadden plaats genomen, zong Arnold Spoel's a-capella-koor het Wilhelmus, terstond gevolgd door het Lied op het ontzet van Bergen-op-Zoom; toen, gezongen door Mej. Dhont: Het vlood een cleyn wilt vogelken en Dat looze visschertjen. Daarop droeg Mevrouw Titia van Looy - Van Gelder, de vrouw van den bekenden schilder-schrijver, verzen voor van Hooft, het begin van de Granida; Amaryl, de deken sacht; Diana soo ghy licht cunt overwinnen, en de altijd schoone Klaghte der Prinsesse van Oranjen over 't oorloogh voor 's-Hertogenbosch. Toen weer het koor: 't Kwam laestmael over bergen en dalen; het guitige Jan de Mulder, die so geirne, sonder lanteirne uit vrijen wilde gaan; Bede voor het Vaderland (Valerius); In 't Stalleken van Bethlehem en Nu laat ons allen Gode loven. Daarop kwam de Rust - mooi woord voor pauze - en H.H.M.M. vertrokken, het uitgeleidend bestuur dankend voor het gehoorde.
Het tweede gedeelte bestond weer uit voordracht van Mevr. Van Looy en liederen door Koor of den heer Brederode gezongen. Van dat alles beoordeeling te geven ligt niet op den weg van mij die dit schrijf, noch op dien van Neerlandia. Genoeg, het was een mooie avond, die de Haagsche Afdeeling alle eer aandoet.
Het bestuur is er zeker zelf onaangenaam van verrast geweest. toen het op zijn weg naar de zaal Entree en Garderobe tegen zijn goede bedoelingen zag spotten en op den rug der stoelen Gereserveerd zag grijnzen. Zulke verrassingen komen op het oogenblik, dat er niets meer aan te doen is. Een stel bordjes en wat bedrukte kaarten kunnen in het vervolg zoo iets gemakkelijk voorkomen; tegen inruiling van de oude natuurlijk, want fransch is toch zoo verleidelijk.
Ingewikkelder is het geval met de Passe-file, die de ongeletterde koetsier den even ongeletterden politieagent moest toonen, voor hij zijn ingezetenen de Hooge Nieuwstraat mocht injagen. Kennelijk is dat woord als bezweringsformulier gekozen. Tegenwoordig is een verzoek aan Gemeenteraden enz. om niet verbouwereereude teksten te kiezen in hun wettelijke voorschriften, nauwelijks meer noodig. Toch kan een herinnering door de Afdeeling nooit kwaad. Doorrijkaart doet het ook wel.