Neerlandia. Jaargang 7
(1903)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Belgische Consuls.In een der vorige nummers van Neerlandia werden inlichtingen gevraagd omtrent het al of niet Hollandsch en Vlaamsch spreken van de Belgische consuls in het buitenland. Ondergeteekende kan het volgende mededeelen. De lijst van de consuls van het koninkrijk België is in het Fransch gesteld en vermeldt niet of er Hollandschsprekende consuls zijn; regel schijnt dus Fransch te zijn. De consul in San Francisco (Cal.) spreekt Vlaamsch; - die in Denver (Colo.) een weinig Vlaamsch; die in Chicago (Ill.) alleen Fransch, terwijl ook de secretaris geen Vlaamsch of Hollandsch spreekt; de consul in Louisville (Ky.) spreekt Hollandsch; die in New-York (N.Y.) noch Hollandsch, noch Vlaamsch, maar zijn secretaris vloeiend Vlaamsch. De consul in Chicago vertegenwoordigt zijne regeering in de staten Illinois, Iowa en Indiana.
Wat de Hollandsche consuls in de Vereenigde Staten betreft kan het volgende medegedeeld worden. Volgens de door de regeering opgemaakte lijst wordt geen Hollandsch gesproken door de consuls en vice-consuls in: Boston, Cincinnati, Galveston, Honolulu, New Orleans, Newport News, Mayaquez, Ponce en San Juan (deze 3 op Porto Rico) Mobile, Norfolk, Pensacola, Savannah en Shieldsboro. Zoodat in de volgende Staten en bezittingen geen Hollandsch sprekenden vertegenwoordiger van Nederland te vinden is: de New-England Staten Ohio; Indiana; Kentucky; Tennessee; Virginia; Northen South Carolina; Georgia; Florida; Alabawa; Mississippi; Louisiana; Texas (de vice-consul in Port Arthur spreekt Hollandsch); Porto Rico en de Hawaï eilanden. Hoe zullen daar onze handelsbelangen behartigd woorden?
S.W. de Clerq.
* * *
Mijnheer de Bestuurder,
‘Het verbond is nog in de verste verte niet waar het zijn moet’ zoo staat er op het einde van het Jaarverslag van den Algemeenen Secretaris in Uw nummer van Mei 1903. Helaas het is maar al te waar. De Nederlandsche taal wordt nog te veel geradbraakt en te veel met niet-Nederlandsche woorden doorspekt, dan dat het A.N.V. zich zou kunnen vleien eenige merkbare verbetering in den toestand gebracht te hebben. Wel heeft het beruchte opschrift van den pachter der levering van de ververschingen ‘The Royal Lunch Room’ op de ruiten der nieuwe beurs te Amsterdam een storm van verontwaardiging in den lande doen ontstaan, wel wordt het woord ‘receptie’ bij gelegenheid van een ‘engagement’ vervangen door: ‘ontvangdag’ bij gelegenheid van een ‘verloving’, en wel geeft men geen ‘cadeaux’ meer, maar ‘geschenken’, maar toch.... zoolang men blijft spreken van audientie, secretaris, redactie (een onnauwkeurigheid waar ook Uw geacht blad zich nog steeds aan schuldig maakt) bataljon, bajonet, commandant, chaise longue, fauteuil, parapluie, bazar, panorama, jalousie, electrische ‘centrale’, nouveautès, coiffeur, positie, succes en ja nog 10, 20 maal zoo veel andere dergelijke woorden, zoolang moet het A.N.V. alle krachten inspannen en geen oogenblik op vermeende lauweren gaan rusten. Het spreekt van zelf dat Keulen en Aken niet op één dag gebouwd zijn maar toch mijnheer de Bestuurder, toen ik een uitstapje naar Maastricht maakte, kon ik niet nalaten bij mij zelf op te merken, dat het Algemeen Nederl. Verbond in die stad nog een buitengewoon breed arbeidsveld heeft. Zoo las ik in de ‘kleine Staat’, een kleine, maar voorname winkelbuurt, de volgende opschriften op de winkels: ‘Maison de blanc, patisserie centrale, Grand Bazar, Draperies et nauveautés, Epiceries, X horloger’. En nu begon ik pas in het midden der straat op te teekenen! Maar niet alleen door de bijzondere personen wordt er aldus gezondigd, neen ook het gemeentebestuur maakt zich aan dergelijke feiten schuldig. Immers als men van de stad komt, leest men op de bordjes bij het begin der Maasbrug: Piétons à gauche en voitures à droite met de Nederl. vertaling er onder. En op de paardentram kan men vinden: ‘platformes 4 places’ en er onder in het Nederlandsch?) ‘platform’ 4 personen. Van een daar wonende Maastrichtenaar, met wien ik over een en ander sprak, kreeg ik ten antwoord: de menschen hebben gelijk. Zij moeten het vooral van de Belgen uit Luik en omstreken hebben. Die zouden niet bij hen komen als zij geen fransche opschriften op hunne winkels plaatsen. - Welnu het kan waar zijn maar als dat zoo is, dan is het een bewijs te meer voor mijn beweren, dat het A.N.V. een zware, zeer zware taak te verrichten heeft, zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland. Prof. Kern heeft zoo kernachtig gezegd: ‘het is een onafwijsbare plicht in alle oorden der wereld onze eigen nationaliteit (met alle bescheidenheid opgemerkt, waarom hier niet gesproken van “vaderlandsch bewustzijn” of iets dergelijks) hoog te houden’. Ik zou er aan willen toevoegen: maar vooral in alle oorden van ons eigen land. En als dat met eenigen goeden uitslag bekroond is, dan zal, - maar ook dan alleen - het A.N.V. met voldoening op hare zoo zware en zooveel omvattende taak kunnen terug zien. U, mijnheer de Bestuurder dankende voor de verleende plaatsruimte, heb ik de eer mij te noemen,
Utrecht. Uw dienstwillige dienaar Mr. G.M.M. van Meerbeke.
* * * | |
Ledeberg - Gent, den 24 Aug. 1903.Geachte Redactie.
Op het schrijven van den heer M. Josson in het Augustusnummer van Neerlandia ben ik zoo vrij te antwoorden: 1o. Dat ik hem natuurlijk niet beletten kan mij met bewijzen van zijne vriendschappelijke gevoelens te overladen, maar dat ik het toch wagen moet bedeesd te doen opmerken dat ik zijn recht en zijne bevoegdheid om mij 't is gelijk op welk gebied de les te spellen, bepaald betwist. 2o. Dat de heer Josson zeer goed weet wat ik van het ‘Belgisch Bezwaar en Gesmeek’Ga naar voetnoot(*) en van de Omwenteling denk en ongetwijfeld gezien heeft wat daarover van mijne hand in druk is verschenen, zoodat het minder noodig was eene opene deur met geweld in te stampen en tegen eene blijkbaar ironische zinspeling een plechtig verzet aan te teekenen. 3o. Dat de overige verwijten van den heer Josson uit de lucht zijn gegrepen. Alle ernstige en onpartijdige menschen, die het door hem gehekelde opstel hebben gelezen, zullen, hoop ik, erkennen, niet alleen dat de toon van het stuk uiterst bedaard was, maar ook dat daarin niets voorkomt, wat in de verste verte op uitdagingen, beleedigingen of bedreigingen gelijkt: dus, komen die groote woorden hier niet te pas. 4o. Dat de heer Josson, die zich over die denkbeeldige uitdagingen, beleedigingen en bedreigingen zoo bijzonder warm maakt, geen het minste protest heeft laten hooren toen zekere Kollewijnisten mij in hunne bladen op zeer onhebbelijke wijze persoonlijk uitscholden en mij o.a. voor schijn-Flamingant en - God betere 't - voor Franskiljon uitmaakten, eene beschuldiging waarvan de heer Josson beter dan wie ook de potsierlijke ongegrondheid uit eigen ervaring kan bevestigen. 5o. Dat de heer Josson zich met ietwat naïeve illusies paait wanneer hij in ernst staande houdt dat ‘de vereenvoudiging ons steunen zou in onzen strijd tegen het Fransch.’ Een ieder toch weet - of dient te weten: a. Dat, getuige de geschiedenis van den Vlaamschen taalstrijd in de jaren 1840-1865, het invoeren van eene nieuwe spelling in België eene zeer gevaarlijke en zeer lastige onderneming is, die, gesteld zelfs het mogelijk blijkt haar door te drijven, in elk geval lange jaren zou vergen en intusschen de Vlamingen verdeelen en onze beste strijdkrachten verlammen. b. Dat juist daarom in stede van onze krachten bij zulken ontijdigen en, volgens mij nutteloozen strijd te verbeuzelen, wij beter zouden doen ons uitsluitend met dringender zaken bezig te houden, b.v. met de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool, die niet langer mag uitblijven. c. Dat een der voornaamste argumenten, welke de Kollewijnisten bij de onderwijzers doen gelden, luidt dat, dank het aannemen der vereenvoudigde spelling, een aanzienlijk gedeelte van den tijd, die thans in de lagere scholen door het bestudeeren der Nederlandsche taal en der Nederlandsche spraakkunst in beslag wordt genomen, aan iets anders zal kunnen besteed woorden, namelijk aan het grondiger aanleeren.... van het Fransch! | |
[pagina 158]
| |
6o. Dat de heer Josson ongelijk heeft Zuid-Afrika weer uit de doos te halen. Daarmede laat zich niemand meer beet nemen. In de eerste plaats heeft te Gent Prof. Viljoen aan mijnen vriend Obrie verklaard dat de vraag der spelling de Boeren onverschillig laat, maar dat zij eene doortastende vereenvoudiging der taal wenschen, iets dat bezwaarlijk kan toegestaan worden. Overigens, hoe oprecht wij onze heldhaftige stamgenooten bewonderen en hoe gaarne wij alles doen wat wij kunnen om hen te helpen, toch is het ons niet toeg hnnentwe latenmuoille de duurste belangen van ons eigen land op het spel te zetten. Mijne leus is, was en blijft: Vlaanderen eerst en Vlaanderen boven alles! 7o. Dat apodictische beweringen, tot staving waarvan men geen het minste bewijs aanbrengt, niet veel beteekenen en in geen geval tegen bestaande feitenGa naar voetnoot* kunnen opwegen; dat bovendien de critiek niet alleen afbrekend, maar tevens opbouwend dient te wezen, en dat wij b.v. gaarne zouden vernemen hoe de heer Josson het aan boord zal leggen om aan de Vlamingen, die er wars van zijn, het Kollewijn-stelsel tegen wil en dank op te dringen. 8o. Dat evenals de overige Vlaamsche Kollewijnisten, op éénen of twee na, de heer Josson, terwijl hij de vereenvoudigde roemt, zich in zijne schriften van de ‘monsterachtige’ spelling van De Vries en Te Winkel bij voortduring uitsluitend bedient, hetgeen even logisch mag heeten als het gedrag van den beruchten apostel der matigheid, die onder het opslorpen van ontelbare borrels jenever tegen het alkoholisme donderde. Met beleefd verzoek dit mijn antwoord in Uw e.k. nummer te willen opnemen, teeken ik mij
Hoogachtend
A. Prayon van Zuylen. |
|