Ned. Verbond, te bescheiden om zijn meening in dergelijke diplomatieke geschillen kenbaar te maken, heeft zich tot dusverre van partijstelling onthouden.
Het steunde zijn houding daarop dat in zulke gevallen, waarin niet alle beweegredenen en feiten aan het groote publiek bekend zijn, het zou kunnen voorkomen dat gezant of minister van Buitenl. Zaken met een voor buiten de ‘carrière’ staande personen onbekend feit de onjuistheid der bewijsvoering aan de kaak zou kunnen stellen en het bestuur wenschte daarom niet op het spel te zetten de bewijskracht en geloofwaardigheid waarop het tot dusver rekenen kon bij aandringing op verandering in de toestanden te Konstantinopel in het bizonder en van de Nederlanders in den Vreemde in het algemeen.
De gretige opneming van de loftuiting op den gezant in het hoofdartikel van de Redactie van Neerlandia in het Juni-nummer deed hen echter van besluit veranderen.
De min of meer schoorvoetende verdediging van de Nederlandsche kolonie in Konstantinopel als zou de gezant tegelijkertijd diplomatiek geschikt kunnen zijn en tevens de kolonie gelijk kunnen hebben door hem ongeschikt te verklaren tot het waardig ophouden van Nederland's naam en van het verdedigen van de oeconomische en andere belangen van het Vaderland en van de in zijn ressort wonende landgenooten, maakt ons tot plicht het stilzwijgen te verbreken en te betoogen, dat zoo de gezant diplomatieke geschiktheid bezit dit misschien zou kunnen blijken daaruit dat Z.E. zich als gezant zoo lang wist staande te houden, maar allerminst uit dit bizondere geval van de waarneming van Nederland's belangen in het Turksch-Nederlandsch geschil zooals dat tot dusverre uit Hollandsche en Duitsche couranten is bekend geworden. In het kort een opsomming der feiten.
Kleine verschillen in de verschillende lezingen zijn van geen of ondergeschikt belang.
Een Nederlandsche firma te Konstantinopel staakte zijn betalingen. De Turksche overheid, op aanvraag van den advocaat der tegenpartij, doch niettegenstaande vreemdelinglid der Nederlandsche rechtbank en daarom met een hooge Nederlandsche ridderorde begiftigd, legt zonder de Nederlandsche autoriteiten te kennen zegels aan op de pakhuizen van de commissionnairs, die volgens de begrippen van de zoogenaamde capitulaties onder Nederlandsche bescherming staan. De gezant begaf zich tweemaal tevergeefs tot den grootvizier om zich te beklagen over deze onwettige handeling, verbrak hierop, den diplomatieken weg verlatende, de Turksche zegels, die terstond daarop weder werden aangelegd en door Turksche politie bewaakt.
De heer van Heek, een der eigenaars van de in beslag genomen goederen, ziende dat hij door de Hollandsche autoriteiten niets gedaan kon krijgen, benoemde een Duitscher tot commissionnair. Deze begaf zich toen met den Duitschen tolk en Duitsche kavassen naar het onder Hollandsche bescherming staande pakhuis, verbrak in het bijzijn van den Nederlandschen tolk en kavas de zegels en liet de goederen vervoeren naar een onder Duitsche bescherming staand gebouw.
Hieruit kan voor ieder onpartijding lezer hoogstens blijken, dat de heer van Heek in zijn vreugde over de wijze waarop hij zijn in gevaar zwevende katoentjes terugbekwam, zijn loftuiting en dankbetuiging aan het verkeerde adres heeft gericht, maar geenszins of al dan niet onze gezant de geschikte man op de juiste plaats zou geweest zijn.
Doch wat gebeurt.
Een andere Nederlandsche firma daagt een Turkschen onderdaan voor de Tidjaret of gemengde rechtbank.
In volle rechtzitting, terwijl het proces voorkomt, staan de president en de twee Turksche beroepsrechters op en zegt eerstgenoemde dat tengevolge van de niet-erkenning der Turksche zegels door den Nederlandschen gezant de rechtbank zich niet meer met de Nederlandsche belangen kan bemoeien, verlaat de zaal en laat de twee Nederlandsche rechters in gezelschap van hun Armenischen tolk in verlegenheid zitten.
Wat die rechtzoekende Nederlandsche firma verder gedaan heeft, is ons onbekend. Waarschijnlijk is haar ontraden geworden het rechtsgeding voort te zetten.
Doch in ieder geval kunnen gelijk de eerste brief van de N. Rott. Crt. het uitdrukte, voorloopig Nederlanders geen recht krijgen in Turkije.
Nu de gevolgtrekking.
Het valt niet te ontkennen dat onze gezant energiek gehandeld heeft door de onwettig aangelegde zegels te verbreken en dat energie in Turksche zaken d.w.z. als men alle troeven in handen heeft, zeer prijzenswaardig is. Doch iemand die een schop in een wespennest geeft handelt ook energiek, als de wespen hem echter steken en verwonden, zonder dat hij voorzorgen genomen heeft, dan zal niemand deze handelwijze verstandig kunnen noemen.
Onze gezant heeft een energischen schop gegeven in het wespennest der capitulaties, doch met het gevolg dat de wespen gestoken hebben, dat de Turksche rechters geen zitting willen houden in gemengde Nederlandsche processen en dat zij het zijn, die op het oogenblik de lachers aan hun kant hebben.
De geschiktheid van onzen gezant, wat het diplomatieke gedeelte van zijn werkkring aangaat, zou dus kunnen blijken uit een voor Nederland eervolle en vooral snelle oplossing van dit geschil. Doch Zijn Excellentie verliet nu eenige dagen geleden Konstantinopel met verlof en liet wederom als antwoord op de verzoekschriften van de Kolonies te Smyrna en te Konstantinopel en op het adres van het Alg. Ned. Verbond aan den minister van Buitenl. Zaken een vreemdeling achter als vertegenwoordiger van H.M. onze geëerbiedigde Koningin en tot verdediging van de belangen der Nederlanders in en buiten het vaderland.
Volgens het eenstemmig oordeel van Hollanders, tientallen van jaren in Turkije gevestigd, spreekt het zeker niet voor de diplomatieke geschiktheid van Mr. von Weckerlin dat Z.E. Buitenlandsche Zaken kon aanraden de verdediging van onze belangen op te dragen aan een Armeniër, aan een vertegenwoordiger van een volk dat niet eens zichzelf verdedigen kan. Even moeilijk is het te begrijpen dat de Redactie van Neerlandia in een en hetzelfde stuk een brevet van diplomatieke bekwaamheid toekent aan onzen gezant op gezag van een zeer partijdigen brief, al komt die ook van een lid der Eerste Kamer en tevens in zake Tripoli verklaart dat ‘na zulk een gebrek aan ernst, bij het Nederlandsche volk niet het noodige vertrouwen is overgebleven.’
Of wist Redactie niet dat degene die ‘zoo onverantwoordelijk met onze consulaten heeft omgesprongen’ dezelfde gezant te Konstantinopel is die ‘zoo krachtig en beleidvol optreder is voor Nederlandsche handelsbelangen.’ En toch is dit zoo, Tripoli ressorteert onder Konstantinopel.
De schuld dat de Redactie niet beter op de hoogte was nemen wij op ons. Wij afdeeling van het Alg. Ned. Verbond hadden de Redactie beter op de hoogte moeten houden.
Om deze schuld te delgen, geven wij hier weder, wat in Konstantinopel omtrent het Nederlandsch-Turksch contact bekend is.
Voor den Nederlandschen handel en voor de eer van Nederland ware het te hopen dat wij ongelijk hadden, de heer van Heek gelijk, en dat de zaak buiten ons weten om reeds lang geschikt is op een voor Nederland eervolle wijze.
Namens het Bestuur van de Afdeeling Konstantinopel van het Alg. Ned. Verbond
Dr. A. Coomans de Ruiter,
Voorzitter.
Juli 1903.