Afdeeling Batavia.
Begin Mei hield de Afd. Batavia van het A.N.V. haar eerste bijeenkomst na de oprichting, in het gebouw der Kon. Nat. Ver. aan 't Koningsplein. De voorzitter, de heer Bakhuizen van den Brink, resident van Batavia, opende de vergadering met een woord van welkom en schetste de wordingsgeschiedenis van het A.N.V. en de uitgestrektheid van het Ned. Stamgebied, waarbij hij gelegenheid vond op te merken wat we te dien opzichte aan de Ned. Taalcongressen verschuldigd zijn. Hij bracht hulde aan den afgetreden voorzitter, den heer De Meester, die destijds de noodzakelijkheid van de vestiging der groep Ned. Indië heeft aangetoond en noemde bij het bespreken der middelen, in het bijzonder voor Indië: het streven naar het behoud en de bevordering van het zuiver Nederlandsch karakter in deze streken; het bevorderen van de kennis van het Nederlandsch bij hen, die hier geboren zijn; het wekken van belangstelling voor de Nederlandsche letterkundige en wetenschappelijke geschriften; het stichten van bibliotheken en het uitgeven van nuttige boeken. Het eerst is men begonnen met aandacht te schenken aan de Fröbelschool, de plaats waar, door eigenaardige invloeden, de bescherming van de landstaal zeer bijzondere zorgen vereischt. Bij particulieren werd hulp gezocht, tot stijving van de kas; aan de Maatschappij tot Nut van het Algemeen werd verzocht om de verspreiding harer nuttige boekjes ook in deze kolonie met kracht ter hand te willen nemen; de vereeniging ‘Oost en West’ werd aangezocht, doch zonder onmiddellijk gunstig gevolg, om, bij het plaatsen van jongelieden het doel van het verbond in het oog te willen houden.
De Afdeeling Batavia, opgericht 1 Juni 1903, telt 80 leden, dat naar spr. hoopt spoedig zal worden verdubbeld, want van het aantal leden zal het hoofdzakelijk afhangen of en wat door de afdeeling zal kunnen worden gedaan. Voorloopig heeft het bestuur reeds stappen gedaan, om zich in verbinding te stellen, met verdienstelijke dilettanten, om op muzikaal en letterkundig gebied voordrachten te houden. Het bestuur doet echter een beroep op den steun en de sympathie van de leden, die zich het best kan uiten, door te trachten zooveel mogelijk leden te werven in eigen kring. Met groote voldoening mocht worden geconstateerd, dat het H.M. de Koningin behaagd had een blijk van belangstelling te geven in het doel en streven van den bond, en speciaal de beweging in Oost-Indië, door een ruime gift beschikbaar te stellen.
Volgen wij dit voorbeeld na, aldus besloot de voorzitter zijn inleidingsrede, eeren wij onze, taal en doen wij, wat wij kunnen, om de beweging te steunen.
Kapitein Tuckerman geloofde, dat de afdeeling allereerst diende te streven naar een eigen bibliotheek en vooral naar een eigen bibliotheeklokaal.
Op enkele vragen, gedaan door den heer Cohen Stuart antwoordde de penningmeester, de heer D.A. Hooyer, dat de afdeeling in het bezit is van f200. -, maar dat daarvan aan het hoofdbestuur omstreeks f50. - moest worden afgedragen. De maandelijksche inkomsten bedroegen op het oogenblik omstreeks f80. -, waartegenover geen uitgaven staan.
De heer De Meester sprak een krachtig woord van opwekking. Hij wees op de geringe bijdrage 25 cent per maand, die niemand behoeft te weerhouden en waarvoor men dan nog het maandblad Neerlandia ontvangt. Bovendien geldt hier geen verschil van politieke of godsdienstige meening.
Ieder, die het eenigszins kan stellen, moest lid zijn van dezen bond, die alle Nederlanders verbindt.
De heer Hartevelt heeft hooren spreken over muzikale voordrachten, door het bestuur aan te moedigen en vestigde daarom de aandacht op de wenschelijkheid, om mede te helpen tot het in eere brengen van het Nederlandsche lied. Maar al te veel werd, op muzikaal terrein, het buitenland voorgetrokken boven het eigen land. Van de bestuurstafel werd hierop geantwoord, onder erkenning van de wenschelijkheid, dat voor een deel de Nederlandsche componisten zelven de oorzaak zijn van dit feit, want dat velen hunner hun compositien in een vreemde taal bewoorden, zoodat zij het uiterlijk hebben van buitenlandsche toonwerken.
De heer Abendanon wees er op, dat de pogingen, om den inlanders onze taal te leeren zoo schroomvallig worden aangewend. Men wist blijkbaar nog niet goed, wat men wilde. Zoo was bijvoorbeeld het onderwijs in de Nederlandsche taal op de kweekscholen voor inlandsche onderwijzers eerst ingevoerd en toen weer afgeschaft. De bepaling, dat inlanders niet tot de Nederlandsche scholen mogen woorden toegelaten, zoolang zij geen voldoende Nederlandsch verstaan, om het onderwijs te kunnen volgen, is wijs en goed; maar nergens bestond voldoende gelegenheid voor hen, om onze taal aanteleeren. Naar zijn meening zou het liggen op den weg van het Verbond, om het brengen van de kennis der Nederlandsche taal onder de inlandsche bevolking, met kracht te steunen.
De heer de Meester juichte dit denkbeeld toe. Z. i. echter zijn alleen de betere standen der inlandsche bevolking in staat,