Groep Nederlandsch-Indië.
Batavia, 15 April 1903.
Het Bestuur der Groep Nederlandsch Indië richtte onder dagteekening van 27 Februari j.l. het volgende schrijven tot Z.E. den Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië:
‘In artikel 7 der bij algemeene order voor het Indische leger No. 151 van 1902 vastgestelde nieuwe voorschriften omtrent het voeren van briefwisseling tusschen de militaire autoriteiten onderling is o.a. bepaald dat alle dienstbrieven, rapporten enz. in de Nederlandsche taal behooren te zijn gesteld en vreemde woorden of uitdrukkingen daarin zooveel mogelijk behooren te worden vermeden. Het moge aan het Bestuur der Groep Nederlandsch Indië van het Algemeen Nederlandsch Verbond vergund zijn, aan de overweging van Uwe Excellentie de vraag te onderwerpen, of het niet wenschelijk zijn zou een dergelijk voorschrift als het laatstbedoelde van wege de Regeering in het algemeen uit te vaardigen voor alle ambtelijke briefwisseling in Nederlandsch Indië. Het is toch een dagelijks waarneembaar feit, dat daarin dikwijls vreemde woorden en uitdrukkingen worden gebezigd, die gemakkelijk door gelijkwaardige en gangbare. Nederlandsche zouden kunnen worden vervangen. Tot het ongeschonden behoud van onze taal zou het zeker veel bijdragen, als door de Regeering en Hare ambtenaren steeds wordt voorgegaan in het zooveel mogelijk zuiver Nederlandsch schrijven.
Daarop werd bij brief van 30 Maart No. 1072, op last van den Landvoogd, door den 1sten Gouvernements Secretaris geantwoord dat Zijne Excellentie wel kan instemmen met de door het Groepsbestuur betoogde wenschelijkheid om in de ambtelijke briefwisseling het gebruik van vreemde woorden en uitdrukkingen zooveel mogelijk te beperken, voor zoover dit nochtans niet tot het buiten gebruik stellen leidt van die, welke geheel het burgerrecht ten onzent hebben verkregen, en dat in verband hiermede tot de verschillende autoriteiten en colleges eene aanschrijving in dien zin gericht is.
J.P.C. Hartevelt,
Secretaris van het Groepsbestuur.