stelling van Vlaamsch en Fransch bij het examen van leerlingen onder-consuls.
Met verwondering hoorden de volksvertegenwoordigers (zitting van 26 Maart) door den steeds Nederlandsch sprekenden heer De Baeker verklaren, dat onze consul in de Kaap, de heer Knight (tevens consul voor Rusland en Uruguay) geen Nederlandsch kent. Hij eindigde zijne redevoering met de volgende woorden: ‘Het Nationaal Vlaamsch Verbond wendde zich tot dien heer in 't Vlaamsch en kreeg geen antwoord. De heer Knight verstaat onze taal niet. Deze ambtenaar zou moeten vervangen worden.
Een aantal Belgische Consuls kennen geen Vlaamsch, zegde de heer Buyl in dezelfde vergadering. Door een paar franskiljons in de rede gevallen, antwoordde hij hun, dat ze de Vlaamsche landelijke bevolkingen niet kenden, en er op 100 personen nog geen 2 zijn, welke Fransch kennen.
Ter vergadering van 27 Maart, steunde de heer Gielen, een uiterst bevoegd man op handelsgebied, de zienswijze van den heer Buijl. Onze consul in Transvaal is de heer Carlier, een Waal uit Namen. Hierop zegde minister de Favereau: ‘En zoo hij Vlaamsch kent?’ Leukweg verklaarde de heer Gielen: ‘Dan zult gij gelegenheid hebben, om hem kronen te vlechten.’
In zijn antwoord zegde minister de Favereau: ‘Men heeft de kennis van het Vlaamsch geëischt voor al onze consuls. Ik verklaar, dat al onze consuls van beroep, 't zij door zichzelven, 't zij door bemiddeling van het personeel van hun consulaat, in staat zijn een gesprek te voeren met de Vlaamsch sprekende Belgen (*). Het kan echter gebeuren, dat zekere niet bezoldigde consuls geen Vlaamsch kennen in zekere landen, waar men geen Vlamingen, noch zelfs Belgen voor dat ambt vindt. De Belgische Regeering doet op dat gebied haar best en de heer Minister van Buitenlandsche Zaken in Holland heeft ons dienaangaande hulde gebracht.’
En de consul van Kaapstad? Wel, er waren geene Belgen te Kaapstad gevestigd: hoe zou de heer Minister er eenen tot consul kunnen benoemen!
En zoo worden de Vlamingen heel diplomatisch afgescheept!
* * *
Enkele senatoren waren echter niet gerustgesteld en kwamen op de zaak terug.
De heer Bergmann, broeder van onzen betreurden Tony, den schrijver van Ernest Staes, hekelde het studieplan voor toekomstige diplomaten en consuls. ‘De Nederlandsche Taal is er niet in vermeld, ofschoon zij de taal is van ruim de helft der Belgische bevolking. Nederlandsch aanleeren, zoo zegt men, is voor een Waal eene moeilijke taak. Dat betwist ik niet. Doch, waarom dan de kennis van het Duitsch opgelegd? Duitsch is eene uiterst ingewikkelde taal, die met veel meer moeite dan het Nederlandsch wordt aangeleerd. Examen afleggen in het Nederlandsch is dus niet zoo lastig, en wie het Nederlandsch kent, wordt het Duitsch gemakkelijk machtig. Derhalve is kennis van het Nederlandsch niet alleen nuttig, maar onontbeerlijk bij onze vertegenwoordigers in 't buitenland.’ (Senaat. - Beknopt Verslag. - Bl. 93.)
* * *
De heer van Ockerhout, verslaggever, sprak in denzelfden zin; hij wees op de wenschelijkheid, dat alle Belgen de beide landstalen kennen en ook op het feit, dat in deze richting in Vlaanderen, ernstige pogingen te werk gesteld werden.
Minister de Favereau gaf het volgende kort en weinig bevredigend antwoord [Senaat, Beknopt Verslag, bl. 102:] ‘De achtbare heeren Van Ockerhout en Bergmann verlangen, dat onze consuls de Nederlandsche taal kennen. Die kennis kan onmisbaar wezen in landen, waar onze Vlaamsche bevolking zich neerzet; doch dat hoeft niet overal gevergd. In Frankrijk is er in al onze consulaten een Nederlandschsprekende beambte, en dat voldoet ruimschoots voor de veldarbeiders. Men kan toch niet eischen, dat een in verre landen gevestigde Spaansche of Italiaansche handeldrijvende consul het Nederlandsch kenne.’
Men merke op, hoe behendig de heer minister de vraag ontwijkt, door de aandacht in te roepen op personen van vreemde nationaliteit, die soms als Belgische consuls worden aangesteld. Zal men de Belgische leerlingen-consuls de verplichting opleggen, ja of neen, ook de Nederlandsche taal bekoorlijk aan te leeren? Daarop antwoordde de heer minister niet. Enkele Walen mochten het hem kwalijk nemen! Eene reden te meer, opdat de Vlamingen de zaak niet uit het oog zouden verliezen. Dat zij, door de pers en anders, de volksvertegenwoordigers inlichtingen verstrekken; dezen zullen beter dan ooit gewapend zijn voor de bespreking der volgende begrooting, en - wie weet? - den Waalschen minister er toe nopen, ook in ons consulaatwezen de gelijkheid van Walen en Vlamingen te doen eerbiedigen,
Brussel.
Emiel H. T'sjoen.