voor onze aangebedene Vorstin, voor ons volkskarakter, voor onze vrijheid en voor onze geschiedenis.
Bij het openslaan van het algemeen geschiedboek der volkeren blijkt het, dat het Nederlandsche volk er eene belangrijke plaats inneemt. Wij hebben recht fier te zijn op onzen stam, op onze geschiedenis, op ons verleden en ons heden!
Hoe wilt ge anders dan in de eigen taal de geschiedenis van het Vaderland beter leeren kennen, beter begrijpen de roemrijke daden der voorvaderen in hun langen en heldhaftigen strijd voor vrijheid en recht, beter beseffen den machtigen invloed, dien het kleine Nederland op geestelijk en wereldlijk gebied heeft uitgeoefend, de hooge plaats, die het ingenomen heeft en nog inneemt in beschaving, wetenschap en kunst?
‘Europa zag, verbaasd, het rijzend wonder wassen. -
Het ongekend kleinood, verscholen in moerassen,
Uit wier en dras geweld; - dat, onbevlekt en schoon,
Welhaast als keurgesteent zou vonklen aan haar kroon.’
Die kennis moet noodwendig in U het gevoel van liefde en eerbied voor ons grootsch verleden verhoogen en U met rechtmatigen trots vervullen tot ons volk te behooren.
En dit, ik ben er van verzekerd, zult ge ondervinden, indien gij nader kennis gemaakt zult hebben met die machtige rij van kloeke gestalten uit onze geschiedenis. Willem de Zwijger, de Vader des Vaderlands, met zijne zonen de Prinsen Maurits en Frederik Hendrik, aan de spits der edele Oranje-Vorsten; de de Witten, de Trompen, Piet Hein, de Ruyter, de Evertsen, Heemskerk, de Houtmans, Koen, de Groot, Vondel, Spinoza, Boerhave, Rembrandt, Van der Helst, Potter, enz. te veel om ze op te noemen, namen die U thans nog weinig bekend zijn of vreemd in de ooren klinken.
‘Het zij groot in alles waarin ook een klein volk groot kan zijn.’ Ziedaar de schoone en profetische woorden in de proclamatie van Hare Majesteit de Koningin Weduwe-Regentes aan den vooravond van den onvergetelijken, lang verbeiden dag, waarop onder vreugdevuren en kanongebulder, beijaardspel en klokgelui, overstemd door het gejubel van het gansche volk, de aangebedene Oranjetelge als Koningin der Vrije Nederlanden den erfelijken troon Harer doorluchtige Vaderen besteeg.
In die woorden ligt eene belofte, eene opwekking tot jong-Nederland. Op ons rust de heilige vaderlandsche plicht die belofte gestand te doen, en met het geschiedboek in de hand het voetspoor der voorvaderen te volgen, het door hen aangevangen werk rusteloos voort te zetten.
Onze roeping, hoe gering ook in zielental onze natie moge zijn, is groot en verheven, niet alleen binnen het grondgebied in Europa, doch ook in onze Bezittingen van Oost- en West-Indië, waar bijna 40 millioen onderdanen, van onderscheidene rassen en godsdiensten, H.M. onze geëerbiedigde Koningin als Opper-Souvereine erkennen.
Ook in die Bezittingen is een ernstig streven naar kennis en verbreiding van onze rijke en kernachtige taal merkbaar, en eveneens in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waar Nederlanders de eerste kolonisten waren en waar tot op den huidigen dag de onuitwischbare invloed van onzen stam op staatsinrichting en godsdienst nog merkbaar is. Een eer is het daar van Nederlandsche afkomst te zijn!
Ik zal thans niet spreken van het Afrikaander volk van Hollandschen stam, bij hetwelk het Nederlandsch van Kaap tot Zambesi als verkeerstaal geldt. Wij behoeven niet te vreezen dat onze taal daar verloren zal gaan.
Oprecht verheug ik mij in het verblijdend feit, dat door de behoefte wordt gevoeld de eigen taal, de taal der voorvaderen, te verstaan, waardoor, naar ik hopen mag, de onverantwoordelijke verwaarloozing van onze taal in deze kolonie tot het verledene behooren zal.
Onder de degelijke leiding van den heer Th. Kats, die door deze vaderlandslievende taak met zooveel bereidwilligheid en ijver op zich te nemen, zich betoont te zijn een goed Nederlander en aanspraak heeft op ons aller hartgrondigen dank, heb ik alle vertrouwen te mogen verwachten, dat gij binnen korten tijd zoover zult zijn gevorderd, dat ik, in onze eigene taal tot U sprekende, door verstaan moge worden.
Een woord van oprechten dank ook aan den Superieur, den heer Eug. Poulin den eerwaardigen Priester, die aan het hoofd van dit oude ‘Collége du Sacré-Coeur’ staat en die ons voor dezen cursus op zoo liefderijke wijze gastvrijheid in zijne inrichting heeft verleend.
Ik verklaar thans dezen cursus voor geopend en uit den wensch dat hij voor onze Kolonie in de eerste plaats goede vruchten moge opleveren.
Een der leerlingen, Daniel, Graaf de Hochepied, beantwoordde deze toespraak aldus:
Monsieur le Consul-Général,
Après les belles et encourageantes paroles par lesquelles vous venez d'inaugurer leurs futures études, veuillez permettre aux élèves qui ont aujourd'hui l'inapréciable privilège de commencer leur premier cours de langue Néerlandaise, institué grâce à votre paternelle sollicitude et à votre bienveillante initiative, de vous en exprimer toute leur reconnaissance.
Ces sentiments de reconnaissance resteront toujours gravés dans le coeur des élèves réunis aujourd'hui autour de vous, tant dans celui de ceux qui ont le bonheur d'être Néerlandais de race et de naissance, que dans celui de ceux appartenant à une nationalité étrangère. Les premiers sont heureux et fiers de l'occasion que vous leur offrez de connaître leur belle langue nationale, la langue de leurs ancêtres, la langue de leur patrie; et les seconds apprécient hautement la circonstance heureuse qui se présente à eux pour apprendre et approfondir la connaissance d'une langue qui peut un jour être utile, en égard aux rapports, de jour en jour fréquents de la Hollande avec ce pays.
Votre nom, Monsieur le Consul-Général, restera désormais étroitement associé à la fondation du premier cours de langue Néerlandaise qui ait été institué à Smyrne depuis que les Hollandais s'y sont établis. Pour répondre à vos vues patriotiques en même temps que paternelles, nous ne saurions mieux satisfaire à votre plus cher désir, qui est la prospérité de ce cours, qu'en vous promettant d'y être assidus et de déployer tous nos efforts pour nous perfectionner bientôt dans la langue Néerlandaise.
Nos devoirs de reconnaissance envers vous, Monsieur le Consul-Genéral, ne doivent pas nous faire oublier ceux que nous avons contractés envers le respectable Supérieur de ce Collège, qui nous a si généreusement offert son hospitalité; Mr. Eug. Poulin, le digne prêtre qui est à la tête de cet ancien Etablissement d'éducation et d'instruction, nous permettra de lui offrir nos remerciements les plus respectueux.
Enfin nous ne saurions remercier mieux le directeur de ce cours, Monsieur T. Kats, qui a bien voulu consentir à nous consacrer son temps et ses peines pour nous initier à la connaissance du Néerlandais, qu'en lui assurant que les élèves sauront se rendre dignes du maître.
En commençant aujourd'hui nos études, nous les entreprenons avec toute l'ardeur que nous inspire la précieuse sollicitude qu'ont eu pour nous le digne représentant en cette ville de la Gracieuse Souveraine des Pays-Bas, le vénérable Supérieur de ce Collège et le savant directeur de notre cours.
De heer De Sturler schrijft, dat onder de leerlingen zich een viertal niet-Nederlanders bevinden, hetgeen voor de verbreiding onzer taal zijn nut kan hebben. Het volgend jaar zullen er nog 5 of 6 nieuwe leerlingen bijkomen. Er wordt 3 uren in de week les gegeven en elke leerling betaalt fr. 10. - per maand; onvermogende leerlingen behoorende tot de Nederlandsche Kolonie worden kosteloos toegelaten.
De leer- en leesboeken worden door den heer De Sturler gekozen, opdat het onderwijs met het oog op de verschillende godsdienstige belijdenis der leerlingen (Protestanten, Katholieken, Grieksch-Orthodoxen en Israëlieten) zuiver neutraal doch nationaal blijve.
Het is voor de eerste maal, dat te Smyrna een geregelde cursus in de Nederlandsche taal gegeven wordt en onze Consul-generaal is voornemens nu en dan de lessen bij te wonen om de jongelui aan te moedigen en onder hen een goeden geest en belangstelling gaande te houden.
De heer De Sturler eindigt zijn schrijven aldus:
‘Meer en meer begint bij de kolonie - die totaal over de 300 leden telt - het nationaal bewustzijn weer wakker te worden. Bij feestelijkheden zag ik van publieke gebouwen allerlei vlaggen, behalve de onze wapperen; ik heb hierover met de betrokken personen gesproken en nu ziet men ook onze vlag onder de andere. Bij eenige muziekkorpsen waren onze volksliederen (Wien Neerlandsch bloed en Wilhelmus) onbekend; ik heb hun de muziek gegeven en nu hoort men ze af en toe spelen.
Zoodra een gunstige gelegenheid zich voordoet, zal ik hier een afdeeling Smyrna van het A.N.V. oprichten, een zelfstandige afdeeling, niet tot Konstantinopel behoorend, de kolonie wil dat liever.’
Zulk een consul strekt anderen ten voorbeeld.
|
|