Daarop komt het aan!
Is er gevaar voor het Verbond: eenzijdigheid? Zeker zijn klagers staan niet in ambtsbetrekking tot Buitenlandsche Zaken; zijn klagers zijn de landgenooten, ter wille van wie, althans voor een deel, Buitenlandsche Zaken in den vreemde mannen op post zet. De Nederlanders buiten ons land zijn wellicht soms mede de schuld van slechte verstandhouding; hun gebrek aan vereenigingsleven kan, het wordt beter, uitvloeisel zijn van smal begrip. Mag dus het Verbond onvoorwaardelijk altijd de onpartijdigheid, beter nog de objectieve juistheid, aanvaarden der ingekomen grieven? Maar omgekeerd: wordt de Regeering altijd onpartijdig en objectief juist ingelicht? Is officieele waarheid geen bastaardwaarheid?
Door de kolonie te Konstantinopel wordt steen en been geklaagd Zij wendt zich tot het Verbond, als haar natuurlijken steun. En het Verbond zou zijn plicht verzuimen als het ook in dezen niet alles deed wat het kon. Toch, in dezelfde dagen dat de kolonie snakt naar eene andere vertegenwoordiging, naar eene die haar kracht door eenheid geeft, wordt diezelfde vertegenwoordiging openlijk geprezen als krachtig en beleidvol optreder voor Nederlandsche handelsbelangen. Liever dan vroeger van den blaam, maakt Neerlandia hier gewag van den lof. Voor haar zijn de kwesties onpersoonlijk.
Maar waarom zou geschiktheid en ongeschiktheid niet kunnen samengaan? Best mogelijk dat een gezant knap en doortastend blijkt bij plotselinge verwikkelingen als beslaglegging of zoo iets Men zou haast zeggen als hij dat niet was, deugde hij niet. Natuurlijk zijn al onze gezanten zoo; golfbrekers maakt men altijd sterk, juist met het oog op stortzeeën.
Maar tractaten en verwikkelingen komen zelden voor en de gezanten van vroeger zijn de gezanten van nu niet: de sleutels van de Sont liggen niet meer in het IJ. Men kan het betreuren, maar een feit is het dat de tegenwoordige gezanten van Nederland, behalve hun zoogenaamde wereldpolitiek, de taak ook hebben om aan het hoofd te staan van de Nederlandsche kolonie. Zij hebben de taak, die sommigen tot eigen eer en tot bloei hunner landgenootschappelijke omgeving zóó opvatten, Nederlands handel en fabriekwezen, zijn kunst, zijn wetenschap, in den vreemde op alle mogelijke wijzen te bevorderen en te doen waardeeren.
Zij moeten de enkelingen, die om hen heen op andere wijze, maar ook eervol, het moederland vertegenwoordigen, vereenigen en met raad en daad bijstaan, niet van duizelingwekkende hoogte, maar als eerste onder gelijken; hoogheid van karakter en levensopvatting bij hoogheid van ambt, waarborgen tegen ongewenschte gelijkstelling. Een goed gezant, die zich Nederlander voelt en de kleine middelen waardeert waarmee zijn kleine land en volk een goeden, eerlijken naam moet handhaven, is voor ons meer waard dan voor andere, grootere landen. Wij toch moeten dubbel woekeren, omdat onze middelen spaarzaam zijn. Zullen de Nederlandsche gezanten in de oogen van het Nederlandsche volk meer zijn dan een weelde, dan standvertoon, zullen zij eene beteekenis herkrijgen die het volk dat zij vertegenwoordigen hun thans slechts uit sleur toekent, dan is het noodig dat zij allen doen wat enkelen thans tot hun taak rekenen, en wat sommige Consul-Generaals of Consuls doen. Waar bij het Verbond wordt geklaagd dat hier de oprichting van een Nederlandsche Kamer van Koophandel wordt tegengewerkt, ginds het lidmaatschap van het A.N.V. volstaat voor ongenade, daar deugen minstens kolonie en gezant niet te zamen of heerscht er betreurenswaardig misverstand. In elk geval - en om dat hengsel draait alles - de Nederlandsche belangen ter plaatse worden grootelijks geschaad.
Dat wij niet overal onbezoldigde consuls kunnen machtig worden die onze taal verstaan, ligt voor de hand. Niet dat is de grief, ofschoon het stuitend klinkt wanneer op het kantoor van een Nederlandschen Consul bij diens afwezigheid niemand op een hollandschen brief kan antwoorden, wel op engelsch, fransch, spaansch, duitsch, noorsch of zweedsch. De grief is dat althans vroeger onverantwoordelijk met onze consulaten is omgesprongen, adres aan het beruchte geval uit Tripoli, en dat na zulk een gebrek aan ernst, bij het Nederlandsche volk niet het noodige vertrouwen is overgebleven.
Over het Nederlanderschap in den vreemde een volgenden keer. Nu echter nog een woord van waardeering voor Groot-Nederland en Vlaanderen, twee maandschriften, wier titels van omschrijving ontslaan. Achter den ploeger loopt de zaaier; waar het A.N.V. de voren openreet, daar strooien anderen het zaad, dat welig op moog schieten. Zóó moest het zijn en zoo zal het wezen in sterker mate. Geest en stof, altijd in wisselwerking, zijn de onmisbare factoren voor elk hooger leven. Waar het stamleven is wakker geschud, daar komen de boeken, de dragers van de gedachte; daar volgen ook, maar op afstand en voorzichtig, handel en nijverheid. Zóó zal eens het A.N.V. nieuwen prikkel hebben gegeven aan den Nederlandschen stam, na het geestelijk ook op het stoffelijk gebied. Vlaanderen staat dichter bij ons dan ooit sedert eeuwen: het is bovendien de schakel geworden tusschen Zuid-Afrika en Nederland. Want de beschaving van den Vlaming, zijn onderwijs vooral, staat den Afrikaander nader dan de onze. Dat zal waarschijnlijk weer blijken na dr. Viljoens bezoek aan Gent. Zoo wordt het waarheid dat wij elkander noodig hebben en dat elk deel van den Nederlandschen stam te geven heeft en ook te nemen.
Groot-Nederland, onder redactie van Cyriel Buysse, Louis Couperus en van Nouhuys, mist nog, maar zeker niet voor lang meer, zijn redacteur voor Zuid-Afrika. Dan omvat het ons heele taalgebied. Vlaanderen beoogt hetzelfde, voornamelijk voor Zuid-Nederland. Beide uitgaven, waarvan in dit nummer het prospectus wordt geplaatst, worden door het Hoofdbestuur van het A.N.V. met ingenomenheid aangeprezen.