te laten komen; dikwijls zijn er echter te groote bewaren aan zulke samenwerking, en hoevele alleenstaande Nederlanders zijn er niet, juist degenen die de grootste kans hebben hunne nationaliteit te verliezen?
Er is echter nog iets van veel invloed in deze zaak: kunnen de Nederlandsche tijdschriften zich eenigermate meten met de buitenlandsche, rekening houdende met een publiek van 8 à 9000.000.
Ik meen voorop te mogen stellen dat men tegenwoordig, buiten zuiver belletristische werken, geïllustreerde maand of weekbladen eischt. Harper's Munthly, Black word's voor een paar jaar, Vom Fels zum Meer, om maar een paar te noemen (hoeveel andere zijn er niet) geven voor 60 cents per maand, f7.20 per jaar, zonder frankeerkosten een schat lezenswaardige lectuur, allerkwistigst en op de beste manier geïllustreerd. Die Amerikaansche of Engelsche uitgaven worden dan ook per duizendtal in Zuid-Afrika gelezen.
Wat kan Nederland daar tegenover bieden? Woord en Beeld? een treurigen dood gestorven. Eigen Haard? met alle goede eigenschappen geeft het toch wel wat al te weinig vooral in vergelijking met vreemde uitgaven. Elsevier? ja, hoe goed was dat beginnende, tot het eene wederzijdsche opkamming werd van alle mogelijke en onmogelijke schilders. Er zijn niet zooveel eminente schilders in de geheele wereld, laat staan in het kleine Nederland en België, dat men elke maand een hoofdartikel over een hunner schrijvende een beschaafd gemengd publiek zou kunnen boeien. De Gids, met al zijn voortreffelijkheid, is niet geïllustreerd.
Zoude het niet tijd worden een goed, niet te duur, flink geschreven en geïllustreerd Nederlandsch tijdschrift op te richten, leesbaar voor ieder binnen en buiten de grenzen, die onze taal verstaat? Ik abonneer mij den dag der uitgave.
Luxor Egypte.
J.H. Insinger.
2 Maart, 1903.
De inzender vindt antwoord op zijn vragen in het vorige nummer van Neerlandia, blz. 31. Red.