Oost-en-West
Nog eens het Nederlandsch in onze Oost.
In de Prov. Groninger Courant werd en paar maanden geleden door Doeri Tinggi nog eens besproken de vraag in hoeverre het leeren van de Nederlandsche taal aan Inlanders aanbeveling verdient en vooral op welke wijze dit zou moeten geschieden. D.T. neemt daarbij als punt van uitgang den door ons in het October-nummer van Neerlandia overgenomen, oorspronkelijk in ‘Het Vaderland’ opgenomen XLVIIsten Omong-omong van Semar.
Hoewel wij met veel van hetgeen Semar opmerkte ons kunnen vereenigen, stellen wij ons omtrent de grenzen voor het onderwijs in de Nederlandsche taal in de Koloniën geen partij; d.w.z. wij beoordeelen niet welke scholen daarvoor in aanmerking zullen worden gebracht; de Indische Regeering en de Indische schoolmannen zullen daarin wel weten te beslissen. Wij haalden den brief van Semar aan, ook om wrijving van gedachten over dat onderwerp uit te lokken.
Intusschen naar het ons voorkomt is D.T. het in hoofdzaak met Semar eens.
Met instemming halen wij dan ook aan wat D.T. schrijft.
‘Hollandsch spreken zal Indië nimmer. Doch wel kan men het zoover brengen, dat de voorname inlanders onze moedertaal verstaan en schrijven en zich verstaanbaar in die taal uitdrukken’.
Daarom halen wij nog aan wat D.T. verder schrijft.
Zeer zeker zal de groote massa der bevolking, nog in geen honderd jaar Nederlandsch spreken en dat behoeft ook niet, ja, is zelfs niet wenschelijk, de inlandsche maatschappij kan en moet in haar eigenaardig karakter, dat toch ook zooveel goeds bevat, gehandhaafd worden. Iets anders is 't met de hoofden, de ambtenaren, in het algemeen met bedienaren van ambten en betrekkingen.
‘Volgens onze meening moet men trachten de inlanders der hoogere klasse de kennis der Hollandsche taal te doen verkrijgen op dezelfde wijze als in Europa de kennis der moderne talen, wordt aangebracht. Men eische, dat iedere inlandsche ambtenaar van eenigen rang het Hollandsch verstaat, zooals wij zouden eischen dat iemand Fransch of Engelsch kent. Alle stukken, tusschen de hoogere ambtenaren onderling gewisseld, zouden in onze taal gesteld moeten zijn, evenals die in betrekking tot de Europeesche ambtenaren. Noodig is het dan ook, dat de Europeesche landsdienaren in samenkomsten met de inlandsche hoofden hun moedertaal spreken; tot dusverre gebeurt dit slechts zeer weinig, daar velen vreezen, dat zij door het spreken in hun eigen taal hun prestige bij den inlander zullen verliezen, hoewel toch de ondervinding heeft geleerd, dat dit het geval niet is en ook nimmer zijn zal.
En hiertoe kan men gemakkelijk zonder groote kosten komen.
Men stelle de inlandsche onderwijzers in staat een bijakte te halen in de Hollandsche taal en eische daarvoor dezelfde kennis, die van een Europeaan wordt verlangd tot het verkrijgen van een diploma als klein ambtenaar. Deze kennis is in den eersten tijd voldoende, later zou men, zoo noodig, den eisch wat hooger kunnen stellen. Voor het bezit van die bijakte zou men den inlandschen onderwijzer een toelage van tien of vijftien gulden 's maands moeten toekennen.
Men plaatse nu aan het hoofd van een 1ste inlandsche school een Hollandsch onderwijzer, onverschillig van welken rang, als hij maar tact heeft om met inlanders om te gaan en geve hem voor het onderwijs in de Hollandsche taal een inlandschen onderwijzer met bijakte in die taal.
Op deze scholen gevoelt de inlandsche knaap, die in tegenwoordigheid van Europeanen zeer timide is, zich vrijer en zal meer zijn best doen, hier waar hij boven zijn medeleerlingen kan uitmunten; op een zuiver Europeesche school zal hij dit, op eene enkele uitzondering na, niet doen, omdat hij zijn minderheid in het Hollandsch te wel bewust is.
Werkt men in deze richting, dan kan men verzekerd zijn, dat over een betrekkelijk korten tijd elke beschaafde inlander Hollandsch zal kunnen verstaan en schrijven’.
Ons streven moet blijven de Inlandsche bevolking door hare hoofden, dat is dus ook met behulp van de inlandsche talen te besturen, maar die hoofden moeten beschaafd en ontwikkeld, ook nader tot de Europeesche maatschappij gebracht worden, en daartoe kan het gebruik der Nederlandsche taal door hen en door andere beschaafde inlanders veel bijdragen.