Oranje door één van z'n soldaten gedicht zou zijn, heeft niet m'n volkomen instemming juist om de bouw van het vers; het zit te logies in elkaar, er zit te veel kunst in, om aan 'en gewoon kalvienist huursoldaat zoveel talent toeteschrijven. Dat zal ook wel een van de redenen zijn waarom men het aan Marnix toeschreef. De heer Enschedé liet ons de Franse tekst van 'en paar koepletten ook horen en dacht zelf dat het niet onmogelik was dat op de wijze van Chartres in de Franse omgeving van de Prins 'en Frans lied was gedicht. Welnu, kan Marnix dat dan wellicht ook vertaald hebben? Ik heb hier het eerst lang bij stilgestaan, al was het het tweede deel van de voordracht van Enschedé - 't was voor mij het belangrijkste. Hij begon met de Prinsenmars, zooals die door de jonge Mozart hier werd gehoord en opgetekend met motieven van het Wilhelmus er in. Belangwekkend en geheel nieuw voor de meesten was ook dit gedeelte met de uiteenzetting van de ‘marche’ in z'n verschillende betekenissen van dans, soort van volkslied behorende bij 'en regement, en onze mars vgl. de Washington Post en de Cake Walk met hun soortgelijke ontwikkeling, en we kregen de marsen van de Spaanse Suksessieoorlog te horen, zoals ze door Averkamp waren uitgegeven. Frederik de Grote eerst verbond er voor goed de loopmarsjeerbetekenis aan en zo ontwikkelde zich de mars in Pruisen tot groter bloei dan bij ons.
Keizer Wilhelm II nu, de enige Prins van Oranje, die wettig die tietel mag dragen, heeft romanties- historiese neigingen, die lastig kunnen worden. Tot nu toe zijn ze voor ons land en onze koningin alleen vleiend, lief geweest. De Valerius-liederen de marsen van Averkamp, een van de marsen van Rauscher, hij was er verrukt over, voerde ze bij zijn leger en vloot in en schreef dat in 'en beminnelike brief aan onze koningin.
O dat zoete gefluit van de vogelaar!
Zo is, alles te zamen gevat, het werk van Enschedé beschouwen als 'en hoogst belangrijke historiese arbeid, maar het best beviel mij de waardering van het muziekale in de marsen en in Valerius, van de gloed van het Merk nu hoe sterk enz., kortom van alles, wat de muziekleek ook nu noch genieten kan.
Haarlem.
J.B. Schepers.