noemd tot raadsheeren en rechtersbijzitters in de Nederlandsche rechterlijke colleges hier te lande; en aan de daarvoor bekwame Nederlanders worden opgedragen de ambten en werkzaamheden, zoowel bezoldigde als onbezoldigde, waarover het gezantschap en de consulaten bovengenoemd zullen hebben te beschikken.
Menigeen, wien de ware toestanden alhier onbekend zijn, zal zich met verwondering afvragen, waartoe het noodig was dit streven voorop te stellen, daar het toch vanzelf spreekt dat voor al de daar aangegeven ambten en betrekkingen Nederlanders, en zooveel mogelijk zij, die onze vaderlandsche taal machtig zijn, zullen en moeten worden benoemd of gekozen.
Vooral van de zijde van ons Gezantschap wordt er echter met die zoo geheel natuurlijke wenschen en dit nationale streven tot dnsverre weinig of geen rekening gehouden.
Ja, hoe onbegrijpelijk en ongelooflijk zulks menig landgenoot buiten Turkije zal voorkomen; het is maar al te waar, dat ons Gezantschap, in stede dit echt vaderlandslievende, prijzenswaardige ondernemen zooveel mogelijk aan te moedigen en te steunen, zich aan het hoofd er van te stellen, het integendeel veeleer tracht te onderdrukken en het op verschillende wijzen tegenwerkt. Aan ons Gezantschap schijnen inderdaad alleen de vreemdelingen geëerd, geacht en gewaardeerd te worden. Stelselmatig worden de Nederlanders er buiten gehouden, en worden telkens weer nieuwe vreemdelingen, zelfs Ottomansche Armeniërs, er ingehaald om onze Koningin en Nederland te vertegenwoordigen, Nederlanders te besturen, ja zelfs over de Nederlanders en in hunne zaken recht te spreken. Het is hier dan ook al ongeveer evenzoo gesteld als aan de diplomatieke vertegenwoordiging in een der wereldsteden, waar, zooals Neerlandia in zijn Februarinummer schrijft, ‘de Hollandsche kolonie zoo doordrongen is van de onhollandschheid dier vertegenwoordiging, dat zij deze houdt buiten elke nationale poging, uit vrees voor tegenwerking.’
Dat, waar zulke weinig bemoedigende toestanden heerschen, die nog bovendien, hetzij door onbekendheid met den waren staat van zaken, of uit persoonlijke overwegingen, door ons Departement van Buitenlandsche Zaken worden geduld en bestendigd; dat desniettemin den op die wijze zoo grievend achteruitgezetten Nederlanders in den vreemde toch de lust en de wilskracht niet is ontzonken om te trachten zelf den goeden naam van ons land en volk op te houden, den vreemdeling waardeering voor ons nationaal karakter af te dwingen en te toonen dat we een eigen taal bezitten, en dat we in staat zijn ons zelf te regeeren en onze eigen zaken te behartigen en te behandelen zonder daartoe de hulp of de tusschenkomst van vreemdelingen te behoeven; valt onder die moeilijke omstandigheden zeer zeker dubbel te prijzen.
Een der zwakke punten bij de Nederlanders hier te lande is de onbekendheid der meesten met onze taal, waardoor zij hoe langer zoo meer er van vervreemden. De heldhaftige strijd onzer stamgenooten in Zuid-Afrika heeft in den laatsten tijd den nationaliteitszin bij de Nederlanders in het buitenland krachtig opgewekt en hen tot het verkrijgen van meerdere kennis omtrent alles wat ons land en ons volk aangaat, aangespoord.
Zoowel hier ter stede als te Smyrna, waar de talrijkste Nederlandsche kolonies in het Ottomansche rijk gevestigd zijn, doet zich dan ook onder onze zoogenaamde Levantijnsche landgenooten meer en meer de behoefte gevoelen de taal hunner voorvaderen te verstaan, en ze ten minste weer hunne kinderen te laten aanleeren.
Onze wakkere consul-generaal te Smyrna, jhr. mr. J.E. de Sturler, die zich al dikwijls bij zijne kolonie had beklaagd over de onverantwoordelijke verwaarloozing van de Nederlandsche taal, zoodat er bijna niemand meer onder de ongeveer driehonderd Nederlanders aldaar is, die zijn eigen taal kent, is er nu onlangs in geslaagd het oprichten van een geregelden cursus voor het Nederlandsch te verkrijgen. Die cursus zal dezer dagen worden geopend en reeds hebben zich een veertiental leerlingen aangemeld van 10 tot 25-jarigen leeftijd.
De lessen worden voorloopig driemaal per week gegeven door den heer Th. Kats, een jeugdig Nederlandsch priester van het Fransche ‘Collége du Sacré Coeur’ der Lazaristen te Smyrna, en zullen zich voor 't oogenblik bepalen tot lezen, schrijven en rekenen.
Te Konstantinopel geeft pater Augustus Ham van de Orde der Franciscanen privaatonderricht in de Ned. Taal aan de kinderen van twee onzer Levantijnsche families. Hij zal bij genoegzame deelneming een geregelden cursus openen.
Met voldoening en lof mag zeer zeker ook vermeld worden, dat verleden jaar van hier en uit Smyrna twee jongelui, behoorende tot een der oudste en voornaamste Hollandsche families in den Levant, zich naar Nederland hebben begeven om Nederlandsch te leeren, kennis te maken met land en volk, en zich te bekwamen voor Hollandsche betrekkingen. Beiden hebben zich in weinige maanden de taal eigen gemaakt. Zulks verdient onverdeelde instemming en krachtige aanmoediging en het is dan ook mede in het belang van het goede voorbeeld voor anderen, te hopen, dat die twee ondernemende jongelieden spoedig de vruchten mogen plukken van de uit den aard niet geringe offers aan geld en tijd door hen vrijwillig gebracht om te worden Nederlanders, niet alleen in naam maar ook metterdaad.