Neerlandia. Jaargang 7
(1903)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Het A.N.V.Ga naar voetnoot(*)Een Groninger is even goed een Nederlander als een Zeeuw of een Fries. Toch kan het gebeuren dat zij elkaar niet verstaan. Een Vlaming en een Hollandsch-Afrikaander zijn even goed Nederlanders als de Nederlanders zelf. Toch wonen zij in een ander land, onder andere omstandigheden en gedeeltelijk met ander verleden. Hun taal is ons vreemd, maar niet vreemder dan het Betuwsch of Urksch en minder vreemd dan het onvervalschte Groningsch. Het Nederlanderschap houdt dus niet op bij onze grenzen, het gaat er over heen, vlak bij en heel ver weg. Staatkundig zijn die deelen gescheiden, geestelijk niet. Eén band bindt hen allen: de taal. Het streven nu van het Algemeen Nederlandsch Verbond is de Nederlandsche taal te handhaven en te bevestigen, in aller belang ook te zorgen dat de verschillen in de beschaafde Nederlandsche spreek- en schrijftaal zoo gering zijn, als van nature mogelijk is. Dat is het hoofddoel van het Verbond. Maar als dat bereikt wordt, sluit het al het andere in. Dan althans staat voor alle Nederlanders op elk gebied de geheele Nederlandsche stam open; Nederland is dan grooter en invloedrijker geworden dan het was; zijn taal is zijn krachtmeter.
* * *
Wat daarvoor te doen? Belangstelling wekken. Ons volk heeft nooit de geweldige kracht gewaardeerd van zijn taal; het weet niet dat zoolang | |
[pagina 38]
| |
het die spreekt, het vrij is of na vrijheidsverlies kans op vrijheid behoudt. Want taal is karakter en enkel met zijn taal geeft een volk voor goed zijn karakter prijs. Daarom moet het Nederlandsche volk zijn taal zuiver houden, en waar het kan haar gebruiken in den vreemde. Enghartigheid echter is daarbij het Algemeen Nederlandsch Verbond vreemd. Het ziet in de taal geen speelterrein voor spraakkunstige betweters. Geleerdheid noch schoolmeesterij heeft met het Verbond iets te maken. Taal leeft, heeft groei en versterf, is nooit eender: zij heeft recht op verscheidenheid als de plant op licht en lucht. Toch wordt zij geleid, onmerkbaar, van zelf, en verwildert niet. Ver ook van het Verbond dat het de studie van vreemde talen zou tegengaan. Integendeel. Een volk dat vast is in eigen taal moet vreemde talen lokken; dat sterkt en behoedt tegen kleinheid. En bij al zijn prijzenswaardige ontwikkeling kan het Nederlandsche volk nog heel wat breeder gaan denken, gaan doen vooral. Wij ook zijn vaak klein in veel waarin een klein volk pleegt klein te zijn.
* * *
Een volk dat vast is in eigen taal, kan vreemde talen lokken. Dat geldt voor Nederland zelf, niet voor Vlaanderen en Zuid-Afrika. Daar moeten de Nederlanders zich schrap zetten tegen het bekorende Fransch en het opdringende Engelsch. Die talen willen ruimte voor eigen groei, en slechts door aanhoudende inspanning en zorg kan daar verstikking van het Nederlandsch worden geweerd. De Vlamingen van '30 hebben het Nederlandsch als een rem tegen vrijheid weggegooid, in eens. Het berouw, dat altijd te laat komt, verscheen. En nu nog steeds strijdt een deel van het Vlaamsche volk een hardnekkigen strijd voor onze taal, omdat het het Nederlandsche karakter en de Nederlandsche beschaving voor zich en zijn kinderen begeert. De geestelijke strijd in Zuid-Afrika heeft onze taal tot inzet. De Engelschman heeft den Afrikaander genekt, het Afrikaansch, dat mooie Nederlandsch, wordt den Boer opgejaagd, verbannen uit school, uit rechtbank, uit kerk zelfs. De Engelschman toont volkomen te begrijpen wat gevaar voor hem in het Nederlandsch schuilt, dat hij voor eigen veiligheid moet uitroeien, met wortel en tak. Het Algemeen Nederlandsch Verbond zal de trouwe Afrikaanders trouw ter zijde staan. Het zal de Nederlandsche taal mee handhaven. Waren de Boeren een vrij volk geworden, dan nog zou het gevaar voor het Engelsch niet denkbeeldig zijn. Het Afrikaansche volk is goedertieren en vergeet spoedig. Het is niet van vandaag of gisteren al dat geweld en gemoord: toch was altijd de jeugd weer vergeten, wat de ouden hadden geleden. Ter voorkoming van hetzelfde spel, zal voortaan het vrije Afrikaander volk heel wat vaster moeten staan in eigen beschaving, dus in eigen taal. Het zal dat kunnen, omdat het den steun zal hebben van den heelen Nederlandschen stam, die zijn werkeenheid vindt in het Algemeen Nederlandsch Verbond.
* * *
In Zuid-Afrika geldt als verkeerstaal van Kaap tot Zambesi het Nederlandsch. Dat heeft onze stam te danken aan de voortrekkers, die waar zij kwamen, hun taal meebrachten. Dat hebben onze voorouders in Oost en West niet gedaan: hadden zij het wel, het Nederlandsch zou een wereldtaal zijn, nu nog, zooals het eenmaal is geweest. In de Oost hebben zij het Maleisch, in de West het Neger-Engelsch en het Papiëmentsch ingevoerd of bestendigd. De slagboomen daar voor onze taal gezet, kunnen worden weggenomen: onze taal kan herwinnen wat nog niet reddeloos verloren is. Nog kan het Nederlandsch in de Oost verkeerstaal worden tusschen beschaafde Javanen en Nederlanders. Onze beschaving, onze wetenschap vinden daar een groot gebied. Maar niet alleen daar, ook in de Vereenigde Staten van Amerika kan wellicht de invloed van onzen stam merkbaar blijven. De Unie dankt haar inrichting, haar grondwet, haar recht aan het Nederlandsche volk, en nakomelingen van oude Nederlandsche Kolonisten, zoowel als van latere landverhuizers, zijn bereid de studie onzer taal, onzer geschiedenis, van ons oude recht, te verbreiden en duurzaam te vestigen. Van Nederlandsche afkomst te zijn is daar een eer.
* * *
Het Algemeen Nederlandsch Verbond heeft al een verleden: het heeft al bewezen dat het geen hersenschimmen vervolgt maar mooie wenschen, vatbaar voor vervulling. Zijn streven moge onpractisch schijnen, zij hebben mis die zoo denken. Het Perskantoor van het Algemeen Nederlandsch Verbond heeft bewezen dat op het juiste oogenbrik uit de gedachte plotseling de daad wordt geboren. Reeds is tusschen duizenden Nederlanders over de heele wereld door het Verbond een toenadering gekomen om samen te werken aan den geestelijken en stoffelijken voorspoed van onzen stam. Het stambewustzijn, dat bij de Nederlanders sluimerde, is ontwaakt. Nederland is grooter geworden en ondanks zijn tekortkomingen, verdient het dat. Ook al verdiende het dat niet, wij Nederlanders wenschen het, omdat het is van ons. Zonder andere beschaving gering te schatten houden wij het meest van de onze, die ons het naast is, die wij het best begrijpen, waarvan wij zelf een deel zijn. En zonder andere talen te kleineeren, onze eigen taal is ons het mooist en het liefst omdat het onze eigen is, omdat wij met haar alleen geheel ons zelf zijn. Ons kleine volk is verdeeld en onderverdeeld in partijen en partijtjes, op elk gebied. Wij hebben staketsels tusschen ons ingezet, zoodat wie ons land overziet van lage hoogte, slechts hokjes ontwaart waarin Nederlanders zijn ingeperkt. Niet naar geslacht nu, niet naar stand, niet naar kerk, niet naar maatschappelijke en staatkundige partij vraagt het Algemeen Nederlandsch Verbond, enkel naar het Nederlanderschap. Op zijn terrein werkt alles samen wat elders zich afscheidt. Daardoor reeds oefent het een ongekenden invloed uit; het kweekt waardeering bij gemeenschap van belangen: het leert erkennen dat boven de nu eenmaal onmisbare partijschappen een eenheid heerscht, waaraan ieder naar krachten hooger beteekenis kan geven. Het Verbond staat open voor wie zijn land, zijn volk, zijn taal liefheeft, voor wie zich Nederlander voelt, man of vrouw. |
|