Antwoord van den heer Plokhooy.
Dordt, Januari 1903.
De heer M.R. Gerstenhauer valt me aan en dat met officieele bescheiden ter hand.
Hoewel tegenover zulke stukken tegenspraak natuurlijk ophoudt, hoop ik dat genoemde heer mij het volgende ten goede houdt.
Ik weet niet of de heer Gerstenhauer in D.Z.W.A. persoonlijk was en zelf opmerkte of de rapporten, die hij van Duitsche zijde van daar ontvangt, wel zuiver onzijdig zijn.
Natuurlijk schuilt hierin geen beleediging: Een geheel onzijdig rapport zou een wereldwonder zijn.
Ik heb mijn berichten over de geschiedenis van D.Z. W, A. uit den mond van verscheidene dáárwonende Afrikaanders o.a. Mr. Smuts van Nauwkloof (waar de D. den laatsten slag leverden met den Hottentottenkapitein H. Witbooi) - Mr. Smuts te Gibeon (dorp), Mr. Christoffel Coetseé te Kuis, dr. Gibeon e.a.
Ik noem deze namen juist, omdat die menschen me vertelden, dat zij of hunne ouders reeds trekboeren waren onder de Hottentotten toen de Duitschers er nog niet waren.
De genoemde cijfers zijn natuurlijk zuiver. Toch denk ik, dat er wat deze aangaat een klein misverstand is,
Er waren 28 boeren d.w.z. 28 mannen met een gezin of jonge strijdbare mannen die spoedig huwen zouden met meisjes uit dien kleinen kring.
Bijna 28 gezinnen dus tegen 112 Duitschers, waarvan wie weet hoeveel (misschien wel allen) soldaten,
Uit den aard der zaak kan men de laatsten en de jonge ongehuwde mannen, die weer terugkeeren naar hun land op rijperen leeftijd, niet meerekenen.
Dezelfde beschouwing, zou ik denken, geldt ook weer voor de latergenoemde getallen.
Doch dit alles doet niets ter zake.
Op het oogenblik is de toestand zóó:
De kolonie is Duitsch en het Hoogduitsch moet dus natuurlijk de taal der Regeering zijn. We wenschten niets daaraan te veranderen en niemand aan te zetten zich daar moede over te maken
Waarom evenwel de Afrikaanders half gedwongen Duitschers te worden.
Of wist de heer Gerstenhauer het niet, dat de menschen, die dit niet willen, omdat ze hunne taal en hunne gewoonten wenschen te behouden, in allerlei zaken als bij het huren en koopen van gronden van inlanders achterstaan bij de Duitsche onderdanen.
Zóó ver drijft men het zelfs, dat vrachtrijders, alléèn omdat ze geen Duitsche onderdanen zijn geen vrachten krijgen konden.
‘Ze spreken hunne taal in hunne kerk!’ Wel het zou schoon zijn, als dit niet eens mocht en wat de bijzondere boerenschool in het bezirk Gibeon betreft, deze is sedert een paar maanden eerst opgericht tot ergernis van den Hoofdman van dat district, de heer von Burgsdorff.
Ik heb niet beweerd, dat de Duitsche regeering de boerensoldaten zal gebruiken tegen hunne stamgenooten. Ik heb alleen gezegd, dat het zou kunnen.
Ten slotte nog een paar persoonlijke opmerkingen.
Ik ben in het geheel geen vijand van de Duitschers, als zoodanig. Hoe zou ik, die niets dan goeds van ze ondervond, dat kunnen?
Mijn stukje was dan ook volstrekt niet om haat te zaaien.
't Was in de eerste plaats om de Afrikaanders op te wekken, hunne rechten niet klakkeloos weg te geven en daardoor de Duitschers in den waan te brengen, dat ze om de belangen van hunne taal niets geven en verder om de Duitschers te bewegen eens uit te zien naar het verre Z.A. om te beletten, dat een broedervolk, als ik het zoo noemen mag, met zulke middelen gedwongen wordt in de krachtige Duitsche eenheid zich op te lossen.
Ik weet, geachte heer Gerstenhauer, dat het waarachtig belang van Uw kolonie en de Afrikaanders U ter harte gaat, daarom durf ik vragen: ‘Dring er op aan, dat de militaire bestuurders, mannen die meestal begrijpelijkerwijze de belangen van degenen, waarover ze gesteld zijn niet begrijpen kunnen, vervangen worden door zaakkundige burgerlijke ambtenaren.
Men behoeft van een Boer geen Duitscher te maken om hem trouw te doen zijn aan zijn aangenomen vaderland.
C. Plokhooij.