Vlaanderen
Uit Vlaanderen.
Toen wij, Vlamingen, in het begin van 1902 voor stam- en taalgenooten onze beste wenschen vormden, konden we ons nog geen vrede in Zuid-Afrika voorstellen zonder de onafhankelijkheid der Boeren.
Maar kennend de veerkracht, die onze stam altijd heeft getoond, weten wij, dat ons volk daarginds niet neerligt, geknakt voor eeuwig door den wilden storm, alleen maar tijdelijk neergedrukt. Het nieuwe jaar zal onze broeders een begin van heeling brengen voor hunne diepe wonden, en vasthoudend aan hun taal en blijvend zichzelf, herworden zij stilaan een weerbaar volk. De toekomst is, Goddank, voor het Zuiden niet hopeloos.
Stijgende grootheid wenschten we Noord-Nederland in kunst en wetenschap en uitgeblonken heeft het tusschen de grootste landen bij de uitdeeling van den prijs Nobel. Met gestegen fierheid mogen thans ook wij, Vlamingen, de verguizers onzer taal wijzen op de Nederlandsche wetenschap, die mannen telt als prof. J.H. Van 't Hoff, prof. H.A. Lorentz en prof. P. Zeeman.
Aan onze Noorderbroeders sturen we daarover ook, van harte blijde, onze innigste gelukwenschen.
Voor ons zelven wenschten we kracht tot het voortzetten van onzen strijd en wij hebben hem taai kunnen voortzetten.
Wat ons Alg. Ned. Verbond verrichtte werd maandelijks trouw in Neerlandia medegedeeld. In den Brusselschen Tak had het Gemengd Koor in December twee gezellige bijeenkomsten, twee mooie avonden, die den vriendschapsband tusschen de leden nauwer toehaalden. In den Gentschen Tak hebben we het Kinder-Kerstfeest aan te stippen, dat wonderwel van stapel liep en aan onze kleinen, na twee maanden vroolijk samen leeren en herhalen, iets van de geestdrift en de liefde voor onze taal zal hebben gegeven, die de school hun, helaas! maar al te zeer onthoudt.
Op 29 December hadden we het groote genoegen mejuffer dr. J.A. Nijland uit Amsterdam te moge hooren over Vondel's Lucifer. Waren, door een samenloop van omstandigheden, de toehoorders niet al te talrijk, de aanwezigen hingen aan de lippen der spreekster die, zelf met innige liefde en bewondering bezield voor Neerland's grootsten dichter, ons door de pracht der voorgelezen brokken, het heldere en boeiende der inkleeding harer gedachten, de warmte en kracht harer voordracht, ademloos en innig deed genieten. Haar zij hier onzen diepsten dank gezegd voor dien leerrijken avond en ook voor de liefde, waarmede zij in het Noorden dag aan dag voor Vlaanderen, voor Groot-Nederland werkzaam is.
Op gewichtige tastbare uitslagen kunnen we in 1902 wel niet wijzen: wij hebben de Vlaamsche Hoogeschool nog niet; het wetsvoorstel Coremans over het taalgebruik in de vrije middelbare gestichten werd nog in de Kamer niet ter bespreking gebracht, in de Burgerwacht wordt de taalwet nog immer overtreden, ja, meer, Antwerpsche officieren van de bizondere korpsen komen in opstand omdat Minister de Trooz den 16 Dec. in de Kamer heeft verklaard, dat hij voorgeschreven heeft, dat de volledige toepassing van art. 137 van de wet met 1 Januari 1904 zal moeten plaats vinden.
Die officieren dreigen met hun ontslag als ze genoodzaakt worden om in 't Nederlandsch te commandeeren. Ze hebben aangevraagd om in verhoor te worden ontvangen door den Minister om hunne grieven bloot te leggen en de Minister . . . . heeft die oproerige officieren ontvangen, die weigeren een Belgische wet toe te passen uit minachting voor de volkstaal! en nu wordt er schijnt het, op last van den Minister, een onderzoek ingesteld in de bizondere korpsen der burgerwacht te Antwerpen ‘om de wenschen en de verlangens der manschappen te weten te komen en te vernemen in welke taal ze willen gekommandeerd worden.’ 't Is een ongehoord schandaal een Belgisch Minister aldus officieren der burgerwacht te zien aanmoedigen in hun tegenstand tegen de toepassing van een Belgische wet.
En toch gingen we vooruit! Algemeen mochten onze Vlaamsche maatschappijen bogen op een grooter aantal leden en op steviger werkkrachten; het stambewustzijn werd langs alle zijden van het Vlaamsche land meer wakker; dat bewijst de bijval van het Kortrijksch Congres, waarvan de invloed nog voortduurt; het zich breeder ontplooien van het jaarlijksch Natuur- en geneeskundig Congres; het grooter aantal en de veelvuldiger bijwoning der leergangen van Hooger Onderwijs voor het volk.
En onze Vlaamsche Kunst, zoo Woord- als Toonkunst! Wat mogen we fier zijn op het aantal kunstgewrochten ons in 1902 geschonken door een Streuvels, een Teirlinck, een Blockx en heel de schare onzer jonge dicht- en prozaschrijvers en toonkunstenaars. Nog in de laatste maand openbaarden zich de groote muzikale gaven van Aug. De Boeck in zijn zangspel ‘Een Winternachtsdroom,’ (woorden van Du Catillon) dat 20 Dec. l.l. op het Nederlandsch Lyrisch tooneel van Antwerpen met overgrooten bijval werd opgevoerd.
Uit het Vlaamsche volk stijgt dus Vlaanderens herleving op en toont zich eerstdaags op verbazingwekkende wijze aan de oppervlakte!
In die vaste overtuiging zien we moedig 1903 in het gelaat en hopen dat het voor gansch Groot-Nederland opgewekt stamleven en een innig gevoel van broederlijkheid moge brengen!
Begin Januari kwam van de pers bij Gebr. Janssens te Antwerpen, een boek van Maurits Josson: Onthullingen over de Belgische Omwenteling van 1830, dat niet zal nalaten een diepe opschudding teweeg te brengen. De Belgen zijn er aan gewoon door officiëele geschiedboeken de Omwenteling van 1830 te zien voorstellen als een vrucht van de Hollandsche verdrukking, van de stijfhoofdigheid van Willem I. De schrijver van de Onthullingen bewijst onomstootbaar, dat het oproer van 1830 uitsluitend de vrucht is van Fransche kuiperij en dat verraad van Engeland het Schoone Rijk van de Vereenigde Nederlanden, in 1815 opgericht, hielp van elkaar scheuren. Geen Vlaming, geen Nederlander zouden we zeggen, mag nalaten dit boek te lezen. Loten van een zelfden stam, die door staatkundige wisselvalligheden van elkander gescheiden zijn, leeren daaruit een ernstige les. Een grens op een landkaart, die ze zelf niet trokken, uit te wisschen ligt niet in hunne macht. Des te sterker moet hun streven zijn om over die grens heen hun geestelijke eenheid te bewaren en te voeden.