eigen land te voorschijn brengt en dat wat er in de vreemde goeds voortgebracht wordt.
Het is daardoor dat onze artsen en ingenieurs, zelfs de meest middelmatige, verre boven het gemiddeld peil van onderricht en opvoeding staan hunner collegaas uit West-Europa en Amerika, om van minder geciviliseerde landen niet te spreken.
En dat zulk een vestiging in den vreemde niet alleen op het fortuin van den persoon zelf invloed heeft, maar een groote kracht uitoefent op geheel het Vaderland, is daaruit te verklaren, dat zulk een Hollander, waar hij in Holland in de meerderheid zou opgaan, daarbuiten als een voorpost moet beschouwd worden van de Nederlandsche nationaliteit en een voorstrijder voor het Nederlandsche volksbestaan, voor zijn handel en voor zijn nijverheid. Om een voorbeeld aan te halen, niet om eigen lof te verkondigen, want zoo handelen wij allen, wij Nederlanders in den vreemde, een ieder in zijn eigen vak, zou ik willen mededeelen, hoe ik persoonlijk in mijn werkkring als arts o.a. de producten van onze Nederlandsche Cacaofabrieken van Houten en Bensdorp in de laatste tien jaren heb doen ingang vinden in Constantinopel en Turkije, heb doen waardeeren in kringen, die vroeger niets dan koffie dronken, thee slechts als artsenij en cacao slechts bij naam kenden.
Behalve den invloed, die zulk een in den vreemde overgeplante Nederlander rechtstreeks kan uitoefenen op de vaderlandsche industrie en den handel door het openen of het aanwijzen van nieuwe handelsbetrekkingen, heeft de maatschappelijke positie die hij zich in den vreemde verovert, een zeer groote uitwerking op de publieke opinie van het volk te midden van het welk hij zich vestigt.
Zoo eene kolonie is samengesteld uit eerbiedwaardige, onbescholden, zich in goeden doen bevindende personen, dan is het zeker dat in dat land de meening over ons Hollanders in het algemeen uitstekend zal zijn, dat men met voorliefde met ons volk zal willen handel drijven en alle voordeelen zal willen verschaffen om handelsbetrekkingen uittebreiden.
En dat dit niet alleen zoo in den vreemde gesteld is, maar eveneens bij ons, kunnen wij gemakkelijk constateeren.
Hoewel in geringer mate bij geletterden, die hun oordeel over een vreemd volk op historie en ethnologie doen berusten, oordeelt de groote meerderheid een vreemd volk naar de vertegenwoordigers, die hij toevallig op reis of elders ontmoet heeft. Heeft men op reis eenige malen Engelschen ontmoet die door hun norschheid of ongemanierdheid opvielen, dan grondt men daarop zijn meening over heel het Engelsche volk; doet men een flinke zaak met een of ander Duitsch huis, wordt goed en vlot bediend door een handelsreiziger, dan staat het geheele Duitsche volk bij zoo iemand in achting; heeft men eenige malen zich aangenaam onderhouden met eenige Franschen, teruggekeerd verklaart men het Fransche volk voor het meest beminnenswaardige en aan de spits der beschaving te staan.
Is het bij ons zoo, in hooger mate ontmoet men deze redeneering bij minder kalm oordeelende vreemde volken en ik verzeker plechtig dat de publieke opinie in Turkije heerschende over Nederlanders en Nederland berust op het gedrag der beide Hollandsche kolonies in Constantinopel en Smyrna en ik meen dat, wat voor hier geldt, ook wel gelden zal voor Perzië, China, Japan en de Staten van Zuid-Amerika.
Niet lang geleden stond de Nederlandsche naam in Turkije zeer laag aangeschreven. De oorzaak hiervan was geen politiek verschil, maar eenvoudig een gezant, op wiens moraliteit veel te zeggen viel, een drogman die later wegens een tekort in de kas werd afgezet, een consul eveneens afgezet, die oneerlijk zaken dreef en een kolonie, die uit eenige avonturiers bestond. Niemand in Turkije zou in die tijden met Nederland hebben willen handel drijven.
Slechts de onberispelijke houding van Mr. v. Tets en Mr. van der Staal, de beide laatste gezanten, van onzen tegenwoordigen consul en vooral de goede naam die de tegenwoordige Nederlandsche kolonie heeft weten te verwerven, hebben aan dezen slechten naam na groote krachtsinspanning een einde gemaakt.
De Nederlanders in den vreemde hebben om al deze redenen het recht zich als voorposten van hun natie te beschouwen; een ieder weet voor zich, dat hij persoonlijk zijn gansche volk vertegenwoordigt in de oogen van millioenen, die hem gadeslaan, dat naar zijn doen en laten de Nederlandsche naam geëerbiedigd of veracht zal worden en daarom meent hij tot waardeering hiervan, aanspraak te maken op de bescherming en erkentelijkheid van zijn vaderland en van zijn regeering.
Deze ‘voorposten’ nu, worden in het algemeen door de eigen autoriteiten als ‘lastposten’ beschouwd en behandeld.
Ik ken eene kolonie, om niet persoonlijk te worden wil ik geen namen noemen, doch overal zal het wel in dien geest zijn, waar alle Hollanders dat, wat zij zijn, geworden zijn alleenstaande en steunende op eigen krachten, ja velen zelfs trots hunne autoriteiten.
Onwillekeurig zou men meenen dat het Nederlandsche gouvernement inzag welk een invloed een groote bloeiende kolonie kan uitoefenen op de betrekkingen tusschen twee landen; zoo wij echter de toestanden in Constantinopel ontleden en ik twijfel niet of in vele steden over de geheele wereld zal mijn schrijven instemming vinden, dan bemerkt men terstond dat mijne meening niet van overheidswege gedeeld wordt.
Bijna al de Nederlandsche posten, zoowel eereambten als bezoldigde betrekkingen, waarover de legatie zou kunnen beschikken zijn in handen van vreemdelingen. Een Hollandsch gedelegeerde der Obligatiehouders van de Turksche schuld, daar waar zelfs Italianen en Oostenrijkers een door het Turksche Rijk goed bezoldigden hebben, bestaat niet, de Hollandsche belangen zijn bij de oprichting der Dette Publique Ottomane opgedragen geworden aan den Engelschen Gedelegeerde, omdat het Nederl. gouvernement slechts voorgelicht door den voormaligen gezant er zich niet voor geinteresseerd had. Het gevolg hiervan is dat Fransche, Engelsche, Italiaansche, Oostenrijksche en Duitsche gedelegeerden voor de administratie landgenooten lieten en nog steeds laten komen met zeer hooge salarissen en dat er op het oogenblik niet één Hollander in de Dette Publique te vinden is, waar wij minstens op een tiental plaatsen elk met een inkomen van 3 tot 7 duizend gulden zouden kunnen aanspraak maken.
Bij den Internationalen Gezondheidsraad hetzelfde geval, Nederland wordt vertegenwoordigd door een Grieksch arts, die aan vele Grieksche landgenooten vette posten heeft bezorgd; doch geen oratio pro domo willende houden zwijg ik hier verder over. Bij de scheidsgedingen werden tot dusver vreemdelingen benoemd, ofschoon de kolonie Nederlandsche experten in bijna alle vakken oplevert. Het geval heeft zich voorgedaan dat bij een Hollandsch-Fransche aanvaring de Hollandsche autoriteiten een Engelschman benoemden en de Franschen een gezeten Hollandsch zeeofficier. Doch nog vreemder is het geval aan de Nederlandsche Legatie zelf. De drogman, een gewichtig persoon op wien veel berust, de uitvoering zoowel als de overbrenging van bevelen en verzoeken, het raadgeven aan het gezantschap over inlandsche gewoonten en aangelegenheden, spreekt geen woord Hollandsch.
Dr. A. Coomans de Ruiter.
(Slot volgt.)