Neen, President Roosevelt is geen Hollander meer, het Hollandsche bloed dat zijne voorouders met zich naar Amerika medebrachten is door aanhuwelijking met Amerikanen, - die niets van 't buitenland willen weten, - met Engelschen, die een ingekankerden haat hebben tegen alles wat ‘Dutch’ is, zoo verbasterd, zoo vermengd, dat van 't oorspronkelijke geen ziertje meer overbleef.
En niet alleen President Roosevelt - och neen. Ze zijn allen - haast zonder onderscheid - met hetzelfde anti-Hollandsche, overdreven Amerikaansche sop overgoten.
Ja, wanneer een groot Hollander, een regeeringspersoon, een Hollandsche graaf of zoo iets hier op bezoek komt, dan zeggen die Hollandsche afstammelingen weer voor een oogenblik ‘I am too a brother Dutchman’ - wanneer die oude families bij politieke gelegenheden de Hollandsche stemmen noodig hebben, dan is 't ‘I am too a brother Dutchman’ - wanneer aan die verangliseerde niet-Hollanders bij het een of ander Hollandsch feest een eerezetel wordt aangeboden, dan is 't ‘I am too a brother Dutchman’. Maar zoodra heeft die Hollandsche grootwaardigheidsbekleeder zijn rug gedraaid, zoodra zijn die Hollandsche stemmen verkregen, zoodra is dat feestmaal afgeloopen, dan is 't ‘O Damn the Dutch, I am a freeborn American.’
Feitelijk hebben ze allen een grooten afschuw van alles wat Hollandsch is en een aanbiddende vereering voor alles wat van Anglo-Saxischen bodem is. De minste Engelschman uit White Chapel weggehaald staat bij hen in hooger aanzien dan het puikje van den Hollandschen adel.
En niet alleen de president en de politiekers zijn zoo, maar neem onze hier geboren Hollandsche dominees in de Hollandsche kerken. Ze zijn precies eender. Als zij het in hun macht hadden dan werd er niet meer in de Hollandsche taal gepredikt. In plaats van hun best te doen den Hollandschen geest in hunne cathechesanten te doen voortleven zullen zij alles wat Engelschgezind is aanwakkeren. Er zijn natuurlijk uitzonderingen maar (laat me ook even een Engelsche uitdrukking bezigen) deze zijn ‘few and far between.’ Het algemeene gezegde is: ‘Ik ben eerst Amerikaan en dan Hollander.’ Dit is goed, dit is recht, dit is niet meer dan billijk. Ze zijn hier geboren, opgegroeid, van kind tot man geworden - men kan het zich dus begrijpen. Maar dat ‘ik ben eerst Amerikaan’ beteekent feitelijk: ‘Goddank ik ben Amerikaan en ik zou me schamen Hollander te zijn.’ ‘Ik ben Amerikaan’ zegt zooveel als ‘ik ben volmaakt en alles wat daarbuiten ligt is onrein, vies, vuil en niet te genaken.
(Hier zal hoogstwaarschijnlijk wel repliek op komen, toch ik weet in mijn hart en ziel dat ik gelijk heb en daarom zeg ik 't ronduit.)
Het is eigenlijk een vreemd volk, die Amerikanen. Ze hebben heel veel goede eigenschappen - ze zijn vooruitstrevend, ze zijn onderzoekend, ze zijn groot op handelsgebied en ze zijn verbazend trotsch op hun nationaliteit. Ze zien met een soort van verachting neer op andere landen, op andere nationaliteiten en tegelijkertijd zijn ze o zoo innig verlangend van die geminachte schepselen een pluimpje te krijgen. Als er een van die geminachte wezens hier komt en op zijn doorreis zegt: “New York is een mooie stad,” of “ik mag Chicago wel,” dan leest men reeds denzelfden dag in de groote bladen met groote letters “die en die zegt dat wij groot zijn. Hoera! Wij zijn de glorie der aarde.”
En die “glorie der aarde, die afgunst der Engelen” plant zich voort in de harten der Hollandsche nederzetters. Geen wonder, men kan 't ze vergeven. Ik spreek nu niet over Pella en Orange City waar de eerste Nederlandsche bewoners in betrekkelijk goeden doen waren en die hier niet heen zijn gegaan omdat ze in 't moederland niet te eten hadden, maar ik spreek over de groote massa.
Wij weten allen dat Nederland overbevolkt is. Door die overvolking ontstaat mededinging op ieder gebied. Door die mededinging dalen de loonen; door de lage loonen ontstaat armoede. En het zijn juist de armsten, de minst ontwikkelden die hier komen. In den achterhoek van Groningen, van Friesland leven er honderden, haast zou ik zeggen duizenden, die voor een loontje van 50 à 60 cts. per dag van 's morgens vroeg tot 's avonds laat moeten tobben en zwoegen. Ze leven er schraal van, zeer schraal. Ook de boerenarbeiders elders in Nederland hebben het armoedig. Tijd om zich te ontwikkelen hebben ze niet, ze zien niets dan hun eenvoudig dorpje of gehuchtje waar ze zijn geboren, ze weten niets af van de overige wereld.
En voor dezulken is het een zegen, een groote zegen dat er een land is als Amerika. Van die klasse hoofdzakelijk bestaat het Hollandsch element hier. Reeds aan boord van 't schip hooren zij: ge gaat naar een vrij land waar een ieder gelijk is, evenveel rechten heeft als den ander.’ Ze beginnen dan al Amerika als het ideaal van aardsche heerlijkheid te beschouwen en zijn al dankbaar dat ze met Holland, waar ze niets van kennen dan armoede en ontbering, hebben afgedaan.
Dan komen ze hier. Voor sterke gespierde personen is hier al licht werk te bekomen tegen $1, - $1.50 en $2, - per dag. Dan baden ze zich weelde. Vleesch op tafel, vruchten waar ze zelfs den naam niet van kenden, o, aardsche genieting! Ze verlangen niets meer, ze hebben, voor hen, in Amerika het zalige gevonden, dus: ‘leve Amerika! Weg met Holland!’
Geen wonder, dat ze neerzien op 't oude land. Geen wonder dat ze Amerika en al wat Amerikaansch is ten hemel toe verheffen, dat ze de armoede in het oude land geleden op overdreven wijze aan hunne kinderen vertellen, dat die geheel en al Amerikaan worden - plus royalist que le roi.
En daartegen te 'trijden is een zwaar, een bijna onbegonnen werk; vooral als ze daarin worden gestijfd door de hoofden, door de voorgangers, door de leeraren.
Toch, ik houd moed. Ik geloof er is nog iets in het hart van iederen Hollander - zij 't ook nog zoo diep verscholen - dat daar wortel heeft gevat, dat niet is uit te roeien, dat trekt naar den ouden Dietschen stam, dat trekt naar Nederland en Oranje.
Pella Jowa, 13 Sept. 1902.
P.E. Huet.