Hij is geen Duitscher, geen Hollander: hij is Afrikaner en hij is er terecht trotsch op dit te zijn. Als zoovele Hollanders dit beter begrepen hadden en het stamverwantschap in Zuid-Afrika niet hadden gebruikt om tegen den Boer te beweren, dat hij een Hollander was, dan zou niet zoo dikwijls het verwijt zijn gehoord: ‘Ja maar, die kind kan daarom banje beter zijn als die moeder.’ Amerikanen zijn geen Engelschen en Afrikaners geen Hollanders.
Bij het vastellen van een nationaliteit komen ook nog andere factoren dan afstamming alleen in aanmerking. Wij willen geen Duitschers heeten, al zijn wij van den Duitschen stam. In karakter, zijn en denken is de Afrikaner zich zelf en niet een ander. En hij heeft getoond zich zelf te kunnen zijn. Ook Dr. Colenbrander doet dit duidelijk uitkomen, waar hij zegt: ‘Zij (de Afrikaners) zijn wel degelijk een nationaliteit op zich zelf.’ Om die woorden zal zijn werk ook de Afrikaners lief wezen.
Het ware zeker velen Hollanders aangenaam geweest, als Dr. Colenbrander tot andere gevolgtrekkingen was gekomen. Wanneer hij, in stede van te moeten verklaren dat Thael's opgave, dat in 1795 het bloed der Kaapsche kolonisten vermoedelijk voor weinig minder dan ⅔ Nederlandsch was, te gunstig is voor de Nederlandsche bloedmenging, had kunnen zeggen, dat Theal's berekening, aan de Nederlandsche afstamming te kort deed. Maar als geschiedvorscher was dr. Colenbrander, bij al zijn sympathie voor de Afrikaners, strikt onpartijdig, en dit vooral geeft zulk een kracht aan zijn betoog, waar de bestrijders der Boeren zich lieten leiden door hun vijandschap en de vrienden der Afrikaners al te vaak door hun nationalen trots. Te midden van al de meesleepende opwinding van den strijd zoo kalm wetenschappelijk te kunnen blijven is wel een bizonder gelukkige eigenschap voor een geschiedschrijver en waar die bezadigdheid dr. Colenbrander's boek kenmerkt, daar zal het ook al zijn waarde blijven behouden als de wereld rustiger over deze wreede worsteling kan denken.
Doch ook het feit dat het Algemeen Nederlandsch Verbond de uitgave van dit werk heeft ondernomen, zal dit lichaam vrij houden van de beschuldiging van chauvinisme; een aanklacht die door tegenstanders van anderen stam al te vaak wordt uitgebracht tegen een streven als dat van het Verbond.
Ik weet dat dit geven van den keizer wat des keizers is, natuurlijk de eerste eisch van den geschiedvorscher is. Maar het goed vervullen van een plicht is ook een groote verdienste.
Dat sommige Duitschers aanstoot hebben genomen aan dr. Colenbrander's nuchter betoog en zich hebben opgewonden over de verklaring op blz. 13: ‘Onder de Duitschers waren zonder twijfel lieden van onbesproken wandel, maar over het geheel waren het avonturiers, die niet trouwden en zich vestigden vóór de beste levenskracht verbruikt was,’ is wellicht verklaarbaar, reden tot ergernis was er echter niet. Met de omstandigheid van late echtverbintenis had dr. C. voorzeker rekening te houden, en niet met holle woorden weerlegt men zulk een betoog, waarbij de geringste gedachte om te kwetsen verre is.
Bizonder merkwaardig is de redeneering die er dr. Colenbrander toe heeft gebracht, Theal's berekening van de bloedmenging der Boeren voor niet geheel juist te verklaren en er van te zeggen: ‘zij komt, naar mijn inzien, voor het Nederlandsch bloed te gunstig, voor het Duitsche te ongunstig, slechts voor het Fransch ongeveer juist uit.’
En na tegen Theal's berekening gewichtige bezwaren te hebben ingebracht, vraagt hij: ‘of het hieraan toe te schrijven is dat, niettegenstaande zijn door ieder erkend gezag gedurig nog afwijkende meeningen verkondigd worden, die op niets dan willekeur berusten?’
In die vraag ligt het zwaartepunt van dr. C.'s werk. De schrijver heeft voortgebouwd op den arbeid van Theal en de Villiers. Zij hebben den grond gelegd. De zware arbeid is ontegenzeggelijk door hen verricht. Het was een ijverige arbeid van jaren, zooals Theal van de Villiers' geslachtregister zegt. Maar wat, vooral de Villiers, bij zijn taaie taak is ontgaan, dat heeft dr. C. gevonden. Wat in hun redeneering onzuiver was, heeft hem, die geheel frisch tegenover den arbeid stond, getroffen. Waar Theal reeds benaderde, daar kon hij door verder onderzoek vaststellen.
Over dit verder onderzoek zegt dr. Colenbrander zelf:
‘Omtrent den aanwas der bevolking aan de Kaap heb ik, behalve de opgave daaromtrent in druk voor handen (meest bij Theal) ook geraadpleegd de opneemrollen der vrije luiden in het archief der O.I.C. (afdeeling Kaap.) Een ander exemplaar dezer rollen is te Kaapstad en hierop zijn de in druk bij Theal voorhanden opgaven gegrond. Ik heb alleen de bevolkingsopgave van een grooter aantal onderscheiden jaren gegeven dan Theal.
De oudste dergelijke opneemrollen geven ook de geboorteplaatsen van buiten de Kaap geboren mannen en vrouwen, na pl. m. 1688 niet meer. Voor de geschiedenis van onderscheiden familiën zouden deze rollen nog veel nieuws kunnen geven; een overzicht van den welstand b.v. Zij geven: namen der ouders; aantal mannelijke, aantal vrouwelijke kinderen, aantal blanke, aantal zwarte bedienden van beiderlei kunne, en hoegrootheid van den veestapel’
Tot goed begrip van de omvangrijke taak, die dr Colenbrander zich had gesteld, is het noodig dit te weten. Over zijn wijze van werken en rangschikken geeft de schrijver zelf uitvoerige inlichting in zijn boek.
Wat zijn arbeid verkieselijk maakt en stelt boven dien van Theal en de Villiers ter bepaling van het aandeel der verschillende Europeesche nationaliteiten in de vorming der Boerennationaliteit, is het in rekening brengen van de nationaliteit niet alleen der stamvaders, (zooals bij Theal), maar ook die der stammoeders. De berekening wordt dus hier veel zuiverder. Evenmin heeft Theal in rekening gebracht de vruchtbaarheid der huwelijken (aantal kinderen.) Dr. Colenbrander heeft dit wel gedaan en mede op die berekening zijn gewraakt beweren inzake de Duitsche stamvaders gegrond. En ten slotte heeft hij ook voor de eerste maal rekening gehouden met de naar het Vaderland teruggekeerde of in beide linies uitgestorven families.
Als aanvulling en verbetering van Theal's werk is zijn boek dus voor de geschiedenis der Afrikaners onmisbaar.
Ook de wording der verhouding van de verschillende nationaliteiten in Zuid-Afrika beschrijft dr. Colenbrander. En na deze nauwkeurig sluitende reeks gegevens, na al deze studie drukt hij met vette letter op blz. 121 af, dat het percentage van het slavenbloed nog nauwelijks op 1 pCt. komt.
Tegenover een wetenschappelijk man van gezag, die zijn hoog standpunt als geschiedvorscher zoo duidelijk doet gevoelen, zelfs aan den leek, zullen de onbekookte Boerenhaters en degenen die verleid zijn door het geschreeuw, wel het zwijgen moeten bewaren.
Ook om die reden is de uitgave van het boek zoo nuttig: een groot aantal beweringen verwijst het met koel verstand en streng wetenschappelijke onverbiddelijkheid naar het land der fabelen.
Het werk is bizonder net uitgevoerd, met een groot aantal staten en is op stevig papier gedrukt. Met al de breede opvatting van zijn taak heeft het Algemeen Nederlandsch Verbond zich geen enkel recht voorbehouden met deze zeker vrij kostbare uitgaaf. Hoe meer er uit aangehaald, overgedrukt en naar verwezen wordt, hoe liever het Verbond dit zal zijn. Ziedaar een ware en ruime opvatting van zijn te vervullen plicht.
Frederik Rompel.
* * *
‘De Vlaamsche Kunstbode’ te Antwerpen geeft uit De Ruwaard van Vlaanderen zangspel in 3 bedrijven en 5 tafereelen door Jan Bouchery. Het is een bewerking van zijm Filips van Artevelde, dichtverhaal in 10 zangen. De levendige schildering der bekende episode uit Vlaanderens geschiedenis, de afwisselende tafereelen en niet het minst de gladloopende verzen leenen dit zangspel dunkt ons uitstekend voor toonzetting, en de opvoering kan er toe bijdragen om het leger der Vlamingen aan te vuren in den geestelijken strijd, dien zij krachtdadiger dan ooit dienen te voeren.
Het zangspel eindigt met dezen uitroep:
Vlaanderen moet den Vlaming toebehooren
Opnieuw ten strijd voor volksbestaan en recht!