Nederlandsch of Papiëmentsch?
De Amigo di Curaçao geeft in hare nummers van 25 Juli, 2 Aug. en 9 Aug. een antwoord op de vraag: Kan de Hollandsche Taal hier algemeen worden?
Het blad begint met een blik te werpen op de geschiedenis:
Alonso de Ojeda heeft in 1499 ons eiland ontdekt en aanstonds volgden de Spaansche kolonisten. Daar ontstond gemeenschap, verkeer tusschen de overwinnaars en de overwonnenen, die, minder ontwikkeld, geen begrip hadden van lezen en schrijven en dus slechts den klank konden opvangen der woorden, welke tot hen gesproken werden. Er bestond voor hen geen ander middel om met de Spanjaarden in verbinding te treden, dan door, hoe gebrekkig ook, de klanken, wier beteekenis zij begrepen hadden, te herhalen. De zinbouw bleef nutuurlijk zeer onvolmaakt, omdat het volk geen begrip hiervan had, noch gelegenheid om zich hierin te ontwikkelen.
Het Papiëmentsch heeft ontegenzeggelijk het oud-Spaansch tot grondslag, wat zich vermengd heeft met Portugeesch en Hollandsch en een weinig Afrikaansch. Na de ontdekking onzer eilanden zijn de bewoners het eerst met Spanjaarden in aanraking gekomen en hebben ruim honderd jaar met hen verkeerd.
De eerste door J. de Laet (bewindhebber der Compagnie) geboekte tocht van Nederlanders naar onze tegenwoordige bovenwindsche eilanden is die van eenige zouthalers van Punta de Arraya naar Bonaire in het jaar 1623, die daar eenig verfhout kapten en nog hetzelfde jaar gevolgd werden door eenige Compagnie's schepen, ‘die daar mede rood hout afbrachten.’
Eindelijk namen de Hollanders voor goed bezit van onze koloniën in 1634.
Zoo ooit, dan was het toen de tijd geweest, om het Hollandsch hier langzamerhand in te voeren en algemeen te maken. De Hollanders waren hier heer en meester en de Hollandsch sprekende personen overtroffen de bevolking verre in aantal. Moet men het nu toeschrijven aan het voorzichtig beleid en den practischen zin der Nederlanders, dat zij in de veroverde landen niet hun taal, zeden en gewoonten zoo aanstonds invoerden, om het volk tevreden te houden en hen niet voortdurend er aan te herinneren, dat zij overwonnenen waren? Of moet men veeleer aan onze kolonisten een verwijt doen van gebrek aan ‘esprit hollandais’, zooals dr. Th.Ch.L. Wijnmalen doet in zijn verdienstelijke brochure: Les possessions néerlandaises dans les Antiles? Deze geleerde schrijft het niet invoeren der Hollandsche taal toe aan gemakzucht en gemoedelijkheid, maar wijst ook op de moeilijkheid om kinderen te beletten de taal der dienstboden te spreken met wie zij aanhoudend omgaan.
Men mag niet vergeten, dat de hollanders niet lang de meerderheid bleven vormen; spoedig kwamen hier ook Portugeesch sprekende familiën. Dit feit is, volgens onze meening voldoende om de niet algemeenheid der Hollandsche taal in die tijden te verklaren zonder nu juist onzen voorvaderen hiervan een verwijt te maken.
Sinds 1634 bleef Curaçao aan Holland; weinige jaren slechts heerschten hier de Engelschen, zoodat het Hollandsch element in de Curaçaosche volkstaal ook de geschiedenis weergeeft van het volk.
Ga eens aandachtig het Papiëmentsch na, en overtuig u, dat het Hollandsch element wijst op ontwikkeling en vooruitgang. Voor gereedschappen, bij de verschillende ambachten in gebruik, treft men bijna geen andere dan zuiver Hollandsche woorden aan, (bijv. zaag, beitel, schop, els, boor, schaaf, verf, blaasbalg, enz) De namen voor de geriefelijkheden in een huishouden wijzen ook dikwerf op hun Hollandschen oorsprong. (bv. glas, bokaal, stoof, komfoor, kelki, lampi, schrift, inktpot, pen, kanapé, kapstok, enz.). De termen in gebruik bij het Hollandsch bestuur vindt men onveranderd terug, (b.v. gouverneur, koloniale raad, postkantoor, ambtenaar, bewijs van onvermogen, belasting, traktement, dienst, matroos, soldaat. enz.). De mond van het volk zal steeds verkondigen, Curaçao heeft zijn beschaving aan Holland te danken.
Opvallend echter is het, hoe nog een menigte andere woorden, uit het Hollandsch genomen, verbasterd zijn en verwrongen in Spaansche richting om ze eenige overeenkomst te geven met de gemakkelijker uit te spreken Spaansche woorden en ze zelfs een zuidelijke tint te geven. (b.v. metselaar, meslá. - verver, verfdor, - drukker, drukdor, - blikslager, blikkero, enz.) Van Hollandsche werkwoorden werden de hardklinkende voorvoegsels afgesneden en de uitgang eenvoudig weggelaten. (b.v. geleiden, lei, - besprenkelen, sprenke. - aantrekkken, trek, enz.) Lastige klanken werden vermeden, anders uitgesproken of zachtvloeiend gemaakt, samengestelde vereenvoudigd, (b.v. vingerhoed, vingroed, - regenbak, reenbak, - regenboog, reenboog, - gaanderij. gadrij, - kurketrekker, korketrek, - spiegel, spiel, enz.); soms werd aan een Hollandsch zelfstandig naamwoord een Spaanschen uitgang gegeven om het als werkwoord te gebruiken, of door een Spaansche bijvoeging een samengesteld woord gemaakt, (b.v. cobbeitel, d.i. un beitel pa coba.)
Dit zal derhalve de reden zijn, waarom men in de spreektaal zoo weinig Hollandsch hoort, terwijl men toch bij het geschreven woord duidelijk het Hollandsch karakter terugvindt.