Neerlandia. Jaargang 6
(1902)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Zuid-AfrikaDe generaals hebben nieuw leven in de belangstelling voor de Boerenzaak gebracht. Nieuw leven? Had die belangstelling dan opwekking noodig? Dat had ze. Een winnende zaak boeit de menigte, van de verliezende keert zij zich af. De menigte is als de Indianen, gelijk wij lazen in onze jongensboeken: zoolang ze den blanken vijand aan konden, waren zij dapper, vermetel, maar hadden zij een nederlaag geleden, dan was de moed eruit. Zoolang het publiek kon lezen van de verliezen, die de Boeren de khakies toebrachten, kon 't niet genoeg van den oorlog hooren, maar toen de Boeren 't verloren hadden, moest men de menschen liefst met de zaak maar niet meer aankomen. En dan die vrede, niet waar? We hadden er zoo op gerekend, dat de Boeren zouden overwinnen of sterven. En nu hadden zij zich gewonnen gegeven en ze waren niet dood. Mocht dat wel? Neen, 't was met dien vrede niet in den haak. Ze hadden 't best nog langer kunnen uithouden. Zoo werd er gepraat. En toen gaandeweg kwamen de bizonderheden los. Daar was het Besluit van Vereeniging, uiteenzettende de redenen waarom de vertegenwoordigers van de Boeren dezen vrede aanvaard hadden: dat was overtuigend, dachten wij. En het bleek, dat de burgers te velde hoe slagvaardig en strijdlustig zij nog waren, zich vol vertrouwen onderwierpen aan het betere inzicht van hun voormannen. Nu zou men denken, dat de menschen buiten Zuid-Afrika erkenden, dat als die mannen, die onbedwingbare kommando's den tegenstand opgaven, zij er wel duchtig redenen voor hadden. Neen toch! Men kan hooren, dat de menschen hier in Europa 't nog eens goed uitgelegd willen hebben, hoe dat toegegaan is met dien vrede; dat het vertrouwen in de Boeren beschaamd is, en men dat vertrouwen terug moet hebben voor men hun zaak weer ten harte neemt. En de generaals moeten nu maar eens vertellen, hoe 't er mee zit! Mijne vrienden, laten wij ons niet belachelijk maken. De Boeren hebben niet gevochten voor het genoegen van de Europeesche galerij. Wij zullen 't ons moeten getroosten, dat zij vrede hebben gemaakt zonder ons geraadpleegd te hebben. Zij hebben wel in hun eentje tegen het Britsche Rijk moeten vechten. Als zij er mee wilden ophouden, hoefden zij 't ons toch niet te vragen. En of de menigte hier te lande of in Europa dien vrede maar zoo-zoo vindt, komt er voor de Boeren toch eigenlijk niet erg op aan, is 't wel? En nu staat 't nog zoo, dat voor ieder verstandig mensch, die kennis wil nemen van wat er reeds over het einde van den oorlog bekend is geworden; die niet het oor leent aan den achterklap, welke bij een dergelijke beslissing altijd aan den gang gaat; die de berichten, ook van menschen die uit Zuid-Afrika komen, naar hun innerlijke waarde en zooveel mogelijk naar den zegsman beoordeelt, - 't staat nog zoo, dat voor ieder verstandig mensch de vrede van Pretoria alleszins gerechtvaardigd is.
* * *
Maar hoe dit zij, de generaals hebben weer leven in de brouwerij gebracht. En in de geestdrift, waarmede het volk te Rotterdam en in den Haag hen toegejuicht heeft, meenen wij iets te ontdekken van de overtuiging, die er bij enkelen al aanstonds is geweest en waartoe wij zoovelen mogelijk moeten brengen, de overtuiging, dat de zaak der Boeren geen verloren zaak is. Zoo is, dit geloove men vrij, de overtuiging van het Boerenvolk zelf. Men heeft het in het Vereenigings-besluit reeds aangewezen en ook in Engeland is 't opgemerkt, dat de vertegenwoordigers van de burgers in den aanhef van dat stuk zeggen: Wij meenen dat ons volk, krachtens zijn geschiedenis en krachtens zijn lijden, aanspraak heeft op de onafhankelijkheid; en aan het slot: wij vertrouwen dat ons volk onder het Engelsche bestuur meer en meer zal deelachtig worden waarop het aanspraak heeft. Is dat duidelijk? Men hoeft daarom niet te gelooven, dat de Boeren nu al aan opstand denken; dat zij over een paar jaar weer naar het geweer zullen grijpen. Als het daartoe nog eens komt, zal het niet zoo spoedig wezen. Voor de Boeren weer een oorlog beginnen tegen een zoo wreeden vijand met het vooruitzicht van nieuwe gruwelen, aan vrouwen en kinderen bedreven, moeten er erge dingen gebeuren. Er is echter een andere weg om tot een onafhankelijk volksbestaan te komen, de grondwettige weg. En dien zullen de Boeren opgaan, zoodra zij er toe in staat zijn. Nu is het eerst zaak om de verbrande huizen weer op te bouwen, den veestapel te herstellen, zich voor armoede te bewaren met andere woorden. De Afrikaanders vertrouwen in hun toekomst, maar dan moeten zij niet de paria's in hun eigen land worden. En Engeland wil ze er toe maken. De verwoesting van het bezit der Boeren is op enkele afgelegen streken na bijna volkomen. Dat bezit moet hersteld. Wat hun nog voor een goed deel gelaten is, is het land. Maar met dat land alleen kunnen zij niets uitrichten. En als zij geen geld krijgen om het huis weer op te zetten, vee en landbouwbenoodigdheden te koopen, hun belasting of rente op hypotheek te betalen, dan moeten zij het land verkoopen. En de Engelsche regeering en Engelsche kapitalisten staan klaar om er geld voor te geven. Al wat de Boeren van de hand moeten doen kunnen zij aan den Engelschman kwijt raken. Hoe meer hoe liever. En het werk van de kolonisatie met Engelschen is ijverig aan den gang. De Britsche stam schiet wortelen in den Afrikaanschen bodem.
* * *
Van het hoogste belang is het dus om de Boeren aan geld te helpen opdat zij hun land kunnen behouden. En daar zij juist nu nijpend geldgebrek hebben, is het zaak dat er snel gehandeld wordt. In ons vorig nummer schreven wij: ‘Is het Hollandsche kapitaal op zijn post om te verhoeden, dat alles (alle land) in Engelsche handen overgaat? Wij hooren weinig of niets daarvan Maar dat is ook niet noodig, 't is zelfs beter van niet. Als men maar bezig is.’ Welnu, men is niet bezig. Voor het behoud van de scholen, waarover wij ook schreven, is er al iets gedaan en zal er wel meer gebeuren, maar dringender noodig is voorshands het andere, en daarvoor gebeurt weinig of niets Zal het altijd zoo met ons lief vaderland wezen? De gelegenheid laten voorbijgaan en achterna jammeren? En nu is er hier niet eens sprake van geld geven, het is geld beleggen, en menschen die het weten kunnen verzekeren ons, dat dit een goede geldbelegging is. Zie eens hoe de Engelschen hun ponden voor Vrijstaatsch en Transvaalsch land veil hebben. De prijs van het land is na den oorlog ongezond hoog gestegen, maar het land is zeker veel meer waard dan wat het voor den oorlog kostte. Er is veel meer van te maken. Laat men toch zijn eigen belang, het belang van de Boeren, het belang van den Nederlandschen stam begrijpen, en toetasten. Met wat ondernemingsgeest en een paar kundige en vertrouwde mannen, die van raad dienen, kan men aan den slag gaan. Men kan alvast beginnen met een maatschappij te steunen, waarvan wij dezer dagen het onderstaande in de Nieuwe Rotterdamsche Courant lazen. Wij nemen om het belang van de zaak het geheele stuk over, waarbij wij ons - als ten deze geheel onbevoegd - onthouden van eenig oordeel over de financieele zijde van de onderneming. Wij zeggen alleen: | |
[pagina 101]
| |
onderzoek deze zaak en als zij goed blijkt, steun haar dan zooveel gij kunt en snel. Hier is 't stuk uit de N.R. Ct.:
Het bestuur der Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Hypotheekbank (directeur mr. H. Cosman), te Amsterdam, heeft, in het jongste jaarverslag dier instelling, melding gemaakt van haar plan om, te geschikter tijd, eene landbouw-afdeeling te openen In verband met dat plan, waaraan nu een begin van uitvoering is gegeven, heeft het bestuur eene circulaire verspreid, waarin het volgende wordt aangevoerd: ‘Tot dusverre lag ons arbeidsgebied voor verreweg het grootste deel in de bevolkingscentra van Transvaal. Wij meenen thans onze werkzaamheden te kunnen uitbreiden door der landbouwende bevolking ten noorden en ten zuiden van de Vaalrivier gelegenheid te geven zich op billijke voorwaarden de gelden te verschaffen, welke zij noodig zal hebben, om haar bedrijf te hervatten. Wij weten, dat daartoe een zeer groote som noodig zal wezen; ook, dat wij hoogstwaarschijnlijk niet in staat zullen zijn, alle aanvragen te bevredigen. Wij zullen derhalve de uit te zetten bijdragen tot het allernoodigste beperken. Om velen van dienst te kunnen zijn, leenen wij aan ieder slechts zooveel, als hij hoog noodig heeft, ook al zou de waarde van het verbonden onroerend goed een grooter voorschot veilig gedoogen. Wij stellen de rente zeer laag, en de gelegenheid tot aflossing maken wij zeer ruim. Door toepassing van deze beginselen vertrouwen wij te zullen bereiken, dat velen bij ons de middelen zullen vinden tot het voortzetten van hun bedrijf, zonder druk van zware verplichtingen, zonder verkoop, geheel of ten deele, van hun grondbezit. Bij dit systeem van kleine leeningen, lage rente en gemakkelijke aflossing zullen executies vanzelf uitblijven, tot voordeel van onze geldnemers, tot veiligheid van ons als geldgevers.’ Ten einde nu de nieuwe afdeeling nut te kunnen laten stichten, moet de Hypotheekbank over ruime middelen kunnen beschikken; en daarom heeft het bestuur besloten 4½ pCt. pandbrieven van f1000 beschikbaar te stellen tegen den beurskoers van den dag, doch niet beneden pari. Herinnerend dat de Bank steeds stipt, ook gedurende de oorlogsjaren, de rente op hare pandbrieven heeft voldaan, verklaart het bestuur nog dat thans, ‘slechts weinige maanden na het einde van den oorlog,’ naast het bedrag der uitstaande pandbrieven ad f2.700.000, het op het aandeelen-kapitaal der Bank gestorte bedrag van f850.000 ten volle in hare activa aanwezig is.
* * *
Voor de scholen steekt men gelukkig al de handen uit de mouwen. Dat heeft men o.a. te Kortrijk gezien. En om in de eerste behoeften, tot handhaving van de enkele nog bestaande Hollandsche scholen, te voorzien zijn er niet aanstonds kapitalen noodig Die zullen later noodig wezen, in den grooten strijd om de school, die er zeker komt. En ook hiermee dient niet te lang gewacht. Zijn de kinderen der Boeren eenmaal op een Engelsche school gewend, dan zal 't slecht gaan ze er af te krijgen. En de strijd zal om het kind wezen. Men weet hoe Engeland het middel gevonden heeft om op kostscholen alvast de weezen op te bergen. En het Hollandsch, de landstaal, wordt van de scholen nagenoeg verbannen. Gelukkig dat de school, hoe belangrijk ook, niet alles is. Het ouderlijk huis is meer, en de taal, die de moeders het opkomende Boerengeslacht zullen leeren, is het Afrikaansch, en in het Afrikaansch zullen de kleinen van Engelands schande hooren, en het Afrikaansche lied zal zingen van de helden der Boeren. Evenwel, het onderwijs vermag veel, en waarschijnlijk zal in de toekomst ons volk de Boeren het best kunnen helpen door hen in het bezit van Hollandsche scholen te handhaven. De heer H.J. Louw uit Johannesburg heeft te Kortrijk daartoe nog eens opgewekt. Hij heeft zijn redevoering uitgegeven, en wij lezen: ‘Zoolang wij Afrikaanders onze taal behouden, blijven wij eene eigen natie, voor wie nog niet alles verloren is..... Onze Hollandsche taal zal in de eerstkomende tijden het bolwerk moeten vormen, waarachter wij ons versterken tegen den vijand, het symbool onzer eenheid, het middel, dat ons volk er voor bewaren moet op te gaan in het Engelsche ras.’ En dan: ‘Het voornaamste middel tot handhaving en bevordering van onze schoone moedertaal is goed en degelijk onderwijs..... Gij, onze broeders moet bijspringen; gij moet, al is het slechts voor de eerste jaren, een fonds bijeenbrengen, met behulp waarvan degelijke onderwijzers, die taal en volk liefhebben, worden uitgezonden; de scholen in Zuid-Afrika geldelijk worden gesteund, voor goede boeken wordt gezorgd.’ Ja, dat is noodig. Want in de eerste jaren is de Boer zeker niet bij machte om zelf het vrije onderwijs te bekostigen. En komt de school, die naar zijn hart is, hem te duur uit, dan moet hij zijn kinderen wel naar de Engelsche school zenden, en deze zal 't hem wel gemakkelijk maken.
* * *
Te Kortrijk is ook lang en breed gesproken over de vraag of Hollandsch dan wel Afrikaansch de taal van de Afrikaanders moet wezen, en in verband daarmede over de spellingkwestie. We zullen het debat hier niet heropenen, maar veroorloven ons een paar opmerkingen. Vooreerst zouden wij willen zeggen, dat men niet van te voren en vooral niet van buitenaf kan verordenen wat de taal van Zuid-Afrika zal worden. Al was men 't er over eens, Afrikaanders en Nederlanders in het algemeen, dat het beschaafde Hollandsch de taal moet worden, de spraakmakende gemeente gaat haar gang. Het schijnt dus verstandiger om zich over de kwestie niet warm te maken. Maar onderwijs in het Hollandsch, de schrijftaal van den Nederlandschen stam - als wij er gemakshalve dien naam aan mogen geven - wordt, meenen wij, in Zuid-Afrika algemeen gewenscht. Op al de scholen - wij spreken niet van Engelsche scholen - zal dus les gegeven worden in het Hollandsch, zooveel mogelijk door onderwijzers die het ook behoorlijk spreken. En om dat de kinderen goed in te prenten, zal de onderwijzer ook buiten het taalonderwijs, denken wij, Hollandsch spreken. In het Afrikaansch behoeven de kinderen voorshands niet onderricht te worden. Dat spreken zij van zelf. Misschien zou 't wenschelijk zijn hen later ook in het behoorlijk schrijven van het Afrikaansch te onderrichten. Aan den tijd kan men het dan overlaten wat er van het Afrikaansch onder de gedurige aanraking met het Hollandsch worden zal. Voor dat onderwijs in het Hollandsch moet er voor de Afrikaansche jeugd vereenvoudigde spelling wezen. Ook dit is, dunkt ons, nauwelijks meer een kwestie. Eenige jaren voor den oorlog is er een samenkomst in Zuid-Afrika geweest van mannen, die gezag van spreken hadden, en die hebben beslist dat 't Hollandsch alleen als het ontdaan wordt van moeilijke en reeds in de spreektaal uitgestooten vormen en als het zooveel mogelijk, althans meer dan tegenwoordig, fonetisch geschreven wordt, op den duur voor de Afrikaanders aannemelijk zou zijn. Blijft nog over de vraag of Nederland om zijn beschaving, in boeken neergelegd, voor het Afrikaander volk toegankelijk te maken, bereid is zijn taal eenvoudiger te schrijven. Het blijkt, dat Nederland daar nog niet aan wil, en nog minder Vlaanderland. En de Vlamingen met ongelijk meer recht dan de Nederlanders, want van deze wordt alleen verlangd, dat zij zullen schrijven meer overeenkomstig hun spreken; de Vlamingen zouden in enkele opzichten hun spreektaal geweld moeten aandoen. En dat zij voor zich daarvoor bedanken, is juist gezien. Nu moeten de Afrikaanders maar weten wat 't beste is: trachten de Hollandsche boeken en tijdschriften te lezen zooals zij zijn, of zich een bibliotheek vormen van boeken in vereenvoudigde spelling overgebracht. Het bezwaar is, dunkt ons, zoo groot niet. Zij die een bepaalde studie van de Nederlandsche letterkunde willen maken of in het algemeen geregeld Nederlandsche boeken willen lezen, kunnen zich gemakkelijk over de moeielijkheden van de taal heenzetten. Voor het onderwijs en voor de groote menigte, die betrekkelijk weinig leest, zouden een aantal boeken, die er 't meeste voor in aanmerking komen, in een vereenvoudigd Hollandsch overgebracht kunnen worden. Zooals immers de Statenoverzetting in nieuwerwetsch Hollandsch overgebracht is. | |
[pagina 102]
| |
En dan kon er te Kaapstad of Bloemfontein of Pretoria een tijdschrift uitgegeven worden, zoo iets als onze Wetenschappelijke Bladen, waarin men artikelen uit de Nederlandsche periodieke pers in vereenvoudigde spelling kon overnemen. Op den duur zou er voor meer dan een tijdschrift plaats wezen en kon men den arbeid verdeelen; het eene zou populair-wetenschappelijke opstellen kunnen opnemen, het andere letterkundige enz. Wij zouden over dit onderwerp nog eenige opmerkingen willen maken, maar bewaren ze liever voor een volgende aflevering. |
|