De nieuwe gouverneur van Suriname.
Dat is de heer Lely, oud-minister van W.H. en N., Kamerlid voor Amsterdam. En zijn benoeming is welkom aan allen, die ook maar eenigzins bekend zijn met zijn persoonlijkheid, zijn werkkracht, zijn practischen blik en niet het minst met zijn veelomvattende kennis. Hij heeft, als de nieuwe gouverneur van Curaçao, een mooie toekomst, omdat hij ernstigen en vruchtbaren arbeid zal vinden. Met groote ingenomenheid haalt Neerlandia aan wat de onvermoeide strijder voor de belangen van de West, de heer Pyttersen, een die het kan weten, naar aanleiding van deze benoeming zegt:
‘Voor den heer Lely kan het gouverneurschap eener kleine, afgelegene kolonie weinig aantrekkelijks bezitten. Plichtsgevoel alleen, de overtuiging, dat hij daar ginds, in het lang verwaarloosde Suriname, nuttig werk kan verrichten, zal hem kunnen doen besluiten aan de vereerende roepstem der regeering gehoor te verleenen.
Dat die uitnoodiging tot hem gericht werd, is een daad, welke den Minister van Koloniën eert, en die tevens bewijst, dat Z.E. weet, waaraan Suriname allereerst behoefte heeft.
Wat wij bovenal in den heer Lely zien en wat ons zijn benoeming zoo van harte zal doen toejuichen, is de bewindsman, de bekwame, doch tevens krachtige persoonlijkheid, die weet wat hij wil, en tot stand brengt wat hij zich voorgenomen heeft.
Want een zeldzame mate van kracht gaat er van hem uit, ondanks de beminnelijkheid van zijn optreden, de welwillendheid waarmede hij ieder bejegent.
En dit is wat Suriname op dit tijdstip bovenal behoeft: een krachtige hand, die zich niet onnoodig balt, maar wier druk - om met De Genestet te spreken - een daad is’.