Ze hebben ze elken dag gelezen in hun krant; maar de meeste kunnen zich geen recht begrip vormen van die bonte opeenvolging van berichten. Hun loopt het hoofd een beetje om van die dwarreling van tijdingen. Den draad hebben ze al heel gauw verloren, met hoeveel belangstelling ze ook het geheele verloop gevolgd hebben. Dit beweren is geen geringschatting van de krantenlezers. Het is niet meer dan natuurlijk. Om den draad duidelijk te volgen moet men een studie van de geschiedenis maken en dit kan niet ieder, hiervoor heeft niet ieder den lust, den tijd of de bekwaamheid.
Dr. Van Everdingen heeft de bekwaamheid, den lust en den tijd. Hij heeft van het begin de snelle opeenvolging van berichten nagegaan. Hij gloeide voor die reuzen worsteling, en - zooals dr. Kiewiet de Jonge het in zijn inleidend woord zegt - uit louter hartstocht is dit boek geworden.
Wij moeten waardeering en bewondering hebben voor de zorg waarmee de schrijver heeft gezocht, verzameld, gewikt, geschikt en gewogen; waarmee hij de feiten aaneen heeft geregen en waarmee hij alles zoo uitvoerig heeft beschreven, zonder één oogenblik iets van de gloeiende geestdrift te verliezen die zijn boek zoo aantrekkelijk maakt.
De breede opzet - het werk dat slechts de eerste zes maanden van den oorlog behandelt, beslaat ruim 380 bladzijden - had zoo licht aanleiding gegeven tot een ongelijkmatige verdeeling. Onze aandacht had zoo gemakkelijk in ruimer mate kunnen worden gevraagd voor het eene feit dan voor het andere. De schrijver had zoo gemakkelijk, bij den reusachtigen rijkdom van gegevens, door te groote uitvoerigheid aan de duidelijkheid van zijn betoog kunnen schaden. Dit nu is de groote verdienste van dr. Van Everdingen's boek, dat het vlot geschreven is en een klaar en schilderachtig beeld geeft van alle belangwekkende gebeurtenissen welke die eerste zes maanden van den strijd de geheele wereld hebben in spanning gehouden.
De schrijver verdeelt zijn boek in tweeën. Het eerste deel omvat het tijdperk van het uitbarsten der vijandelijkheden tot den inval in den Oranje Vrijstaat. Het tweede begint met de beschrijving der toebereidselen en verkenningen die dezen inval voorafgingen en eindigt met de beschrijving van de reeks gebeurtenissen, die den snellen opmarsch van Lord Robert's leger mogelijk maakten doordat zij den Boeren langen tijd met schrik en ontmoediging sloegen; bedoeld worden hier: de overgave van Cronjé en het ontzet van Ladysmith.
Een overzicht te geven van de verdeeling en inrichting van Dr. Van Everdingen's werk zou mij te ver voeren. Het is overigens niet mogelijk grepen uit het boek te doen om een denkbeeld te geven van de wijze van bearbeiding der stof. Het boek vormt één geheel dat niet te verbreken is.
De schrijver stelt op den voorgrond dat het niet in zijn bedoeling heeft kunnen liggen een geschiedkundig werk te leveren en ook dr. Kiewiet de Jonge wijst den lezer in zijn voorrede hierop. Voor den wetenschappelijk ontwikkelden lezer zijn deze opmerkingen natuurlijk niet bestemd. Hij weet dat wij te dicht op de feiten staan om een duidelijk overzicht te kunnen krijgen. Hij weet dat nog te veel in het duister ligt. Hij weet dat daarvoor ook het bestudeeren van andere bronnen noodig is als die waarover de historicus tot heden kan beschikken. Alle gedachten aan een geschiedkundige studie blijven dus verre. Maar dan doet zich toch nog de vraag op waarom de schrijver bijna uitsluitend gebruik heeft gemaakt van de Hollandsche boeken die over den oorlog verschenen zijn en alleen de aanhalingen uit werken in andere talen geeft, zooals die in onze Nederlandsche pers zijn verschenen. Een verkeerde aanhaling uit een artikel van mijn hand over generaal Botha zij dr. Van Everdingen bij voorbaat vergeven. Onduidelijkheid in den stijl zou hier voorgewend kunnen worden. Bij een volgenden druk, die wij verwachten dat niet lang zal uitblijven, kunnen ook foutjes verbeterd worden, foutjes die den schrijver bij kalmer lezing zullen zijn opgevallen. Ik wijs slechts op den voetnoot op blz. 38 waar staat dat de Johannesburger politie het eenige goed gedrilde en gediciplineerde corps was van het Boerenleger; - en waar blijven dan de artillerie-corpsen der beide republieken? -
op de letters O.V. (Oranje Vrijstaat) op blz. 235 achter den naam van Andries Cronjé, waar de Transvaalsche Andries Cronjé, wordt bedoeld;
op de vermelding dat de la Reij den 5en Februari 1900 nog in den omtrek der Diamantstad was (blz. 237), terwijl hij, ook volgens den schrijver, blz. 352, toen de troepen te Colesberg aanvoerden;
op het beweren dat Piet Cronjé reeds bij den slag van Rooilaagte (25 Nov. 99) aanwezig was;
op het ‘Sir’ voor Rhodes' naam (blz. 66.)
op de opheldering achter de letters Z.A.R.P. (Randpolitie) die natuurlijk Zuid Afrikaansche Republikeinsche Politie beteekenen;
en zoo zou ik kunnen voortgaan hier en daar kleine vlekken aan te toonen, die het zoo ernstig bedoelde boek ontsieren.
Zou de schrijver meenen dat Christiaan de Wet, toen hij Piet Cronjé te Paardenberg ter hulp snelde, (blz. 275) op zijn weg van Blauwbank speciaal een omrit zou maken over Jacobsdal dat bovendien bezet was door de Engelschen; terwijl het gewone pad volkomen vrij van den vijand was?
Zoo is het moeilijk te begrijpen waarom dr. Van Everdingen, waar hij overal in zijn voetnooten zeer nauwkeurig de volledige titels der door hem geraadpleegde boeken opgeeft, telkens spreekt van de Ambtelijke Verslagen van Lord Roberts, waar hij bedoelt de ‘South African Despatches, Vol. I en II.
Zou ook Dr. Van Everdingen in een volgenden druk het verhaal niet weglaten van Generaal White die aan Gen. Joubert uittreksels uit zijn dagboek zou hebben laten brengen met verzoek ze naar het departement van Oorlog te Londen te willen doorzenden; uit welke uittreksels de opperbevelhebber der Boeren de juiste verliezen der Engelschen gedurende de drie eerste weken van het beleg van Ladysmith zou hebben gezien? Gesteld dat dit verzoek werkelijk zou zijn geschied - wat ieder zeker sterk zal betwijfelen - en ingewilligd, zou Gen. Joubert dan zoo onbescheiden zijn geweest van den inhoud kennis te nemen en die openbaar te maken?
Doch waarom meer punten te noemen; ik ben er van overtuigd dat de schrijver zijn zoo merkwaardig boek aan een zeer kalme en ernstige herziening zal onderwerpen, alvorens den tweeden druk de wereld in te zenden. Van harte zij Dr. Van Everdingen intusschen alle succes toegewenscht met zijn zoo geestdriftigen arbeid.
Dordrecht 24 Juli '02.
Frederik Rompel.