‘In de perkeniersvergadering ter gelegenheid van zijn bezoek aan Banda belegd, waar de meeste autoriteiten aanwezig waren, was de crisis die de notencultuur doormaakt de hoofdschotel. De lasten door Regeering en hypotheekhouders opgelegd, bleken te zwaar om te dragen.
Sedert 1872 Stsbl. 48, wordt een grondbelasting geheven van de specerij-perken, het monopoliestelsel werd opgeheven bij Stsbl. 1873 no. 21. In 1878 werd een bedrijfsbelasting ingevoerd voor vreemde oosterlingen; in 1878 het patentrecht en in 1891 Stsbl. 45 een hoofdelijke belasting. Het meest trok de aandacht de reeds jaren geleden, in 1872, ingevoerde berucht geworden verpondingsbelasting.
Deze wordt geheven ad ¾% van de waarde die wordt verkregen door de netto-opbrengst met 10 te vermenigvuldigen, daardoor is dus te betalen 10 maal ¾ of 7½% van de netto-winst. Nam men dit werkelijk aan, dan zouden de meeste perken die niet eens de hypotheekrente kunnen dekken, niets betalen. In het totaal volgens globale berekening, is de aanslag zoowat f21,000 te hoog, daar hij nu f32,500 bedraagt. Een der perken dat genoemd werd, levert jaarlijks een waarde op van f47,000, daarvan afgetrokken 25% voor exploitatiekosten, blijft f35,500, wat met 10 vermenigvuldigd f355,000 verpondingswaarde geeft, terwijl het bij verkoop nauwelijks de opgedreven hypotheek à f82,000 zou halen. Voorloopig is het met dwang innen der grondbelasting uitgesteld, op last van den Gouverneur-Generaal, doch dit is slechts uitstel van executie. Ook de hoofdelijke belasting der werkarbeiders is bereids verlaagd van 2 tot 1 gulden per hoofd. Het geheele belastingstelsel zou ook hier moeten worden herzien en men steeds meer moeten streven naar een heffing van de werkelijk genoten netto-winsten, het eenige billijke en naar draagkracht treffende stelsel.
Het gouvernementsbudget geeft de volgende cijfers voor 1901: Inkomsten der opiumpacht 28.0 duizend, der arak-pacht 10.4, der verponding 32,5, de hoofdelijke belasting 11,4, erfpachtsrechten 0.6, en post-erven 47.0 of in het geheel 142.730 gulden.
Daartegenover staan de uitgaven voor justitie 15.0, financiën 11.0, binnenlandsch bestuur 32.0, onderwijs 31.0, openbare werken 8.0 en oorlog 68.5 benevens marine 1.6, alles te zamen 167,280 gulden. Na aftrek van de militaire uitgaven die billijkheidshalve niet geheel op het gewest mogen drukken is er dus aan te nemen dat er jaarlijks een batig saldo blijft van rondweg 40.000 gulden.
Dat 22% der inkomsten worden gehaald uit opium en alcohol, is geen ongewoon doch te betreuren verschijnsel.
In elk geval een lastpost mag men Banda nog niet noemen, vooral wanneer men gedenkt de vroeger genoten voordeelen, en steun uit de schatkist, mits doelmatig aangewend, mag niet achterwege blijven.
Een treurig verschiet.
Zwaar drukken de hypotheekrenten; en het ingevoerde consignatiestelsel met voorschotten kan een ware ramp genoemd worden voor het eiland; aan aflossen kan niet worden gedacht en velen staat de bedelstaf te wachten.
Of de Regeering hierbij kan ingrijpen door goedkoop landbouwcrediet te verschaffen, dan wel werkkapitaal voor het ontginnen van nieuwe perken bv. op Ceram, kan ik nu niet beslissen, doch naar redmiddelen moet worden gezocht.
Dat geen andere cultures mogelijk zijn, wordt wel wat klakkeloos beweerd en moet nader worden overwogen. Op Rozengain werd ⅓ van het eiland door het Gouvernement met djatti beplant, doch naar het schijnt door geringe resultaten niet voldoende onderhouden.
Een wetenschappelijk onderzoek naar den roofbouw thans bij de vangst van schildpadden, de vischvangst en het zoeken naar parelen, gepleegd, ware noodig om deze rijke bron van voedsel niet te doen verdrogen. Wat de parelvisscherij betreft, zoo kom ik daarop liever bij Ternate terug.
In het algemeen kreeg men onder de Europeesche bevolking den indruk meer van een lijdelijk zich neerleggen bij de treurige toestanden dan een energiek streven naar verbetering. Men voelt dat de ondergang komen zal, doch berust met een waar fatalisme in de donkere toekomst die land en volk tegemoet gaan.
Toen wij het Zonnegat binnenstoomden door de reuzenpoort, die den goenoeng Api van den rotshoek Banda-Neira scheidt, wees de kapitein mij op een rotsblok in de baai met den vorm eener sphinx.... Doch een heldere zon op den met asch bedekten top van den rookenden vulkaan, die een rose dageraad deed hopen?....
Toen wij enkele dagen later wegstoomden, was het avonduur aangebroken. Somber staken de massa's van den goenoeng Api af tegen het uitspansel; in de verte over de grauwe golven eener melancholieke zee, zagen wij de zon verdwijnen, terwijl zij hare laatste stralen wierp op het eenmaal rijke en nu vervallende Banda... En, weemoedig over de verschansing leunende, dacht ik aan een ander beeld van diep verval, aan het arme, verwaarloosde en noodlijdende Curaçao....’
Naar aanleiding van bovenstaand voor elken Nederlander hoogst wetenswaardig verslag, ontvangt Neerlandia het volgende schrijven:
Geachte Redactie.
Ik voel veel voor de kalme, gelijkmatige manier waarop het Alg. Ned. Verbond zijn eigen weg volgt bij de behartiging van Nederlandsche stambelangen. Ongetwijfeld zou het veel te veel hooi op de vork nemen, als het op eens alles wat op stoffelijk en op geestelijk gebied bij ons verbetering of versterking noodig heeft, tegelijk aanpakte. Een middenpunt is noodig, vanwaar alles uitgaat en waartoe alles terugkeert, en dat hebben wij Nederlanders, in onze taal. Met aandacht heb ik dan ook steeds de verschillende meeningen over de taak van een Alg. Ned. Verbond gevolgd. En nu schijnt het mij wenschelijk naar aanleiding van Van Kol's stuk in het Soer. Hbl., dezer dagen door onze groote bladen in zijn geheel overgenomen, juist in Neerlandia het een en ander in het midden te brengen. Ik doe dat, zonder grootspraak mag ik dat zeggen, met grondige kennis der Bandasche toestanden, want zeventien jaar heb ik op dat eiland gewoond en altijd was ik in zaken.
Allereerst dan merk ik op dat Van Kol ten onrechte meent dat andere producten dan muskaatnoot op Banda en aangrenzende eilanden mogelijk zijn. De Bandagroep bestaat uit zes eilanden, waarvan vijf met noten beplant zijn, zoo dat geen enkel plekje onbebouwd is. Alles moet dan ook worden ingevoerd; behalve noten levert de groep niets op. Het zesde eiland, waarop de vuurberg zich bevindt, is onvruchtbaar. Zou de Bandanees nu zijn boomen gaan kappen die zijn heele hebben en houden zijn? Als hij dat deed en hij kreeg er niet iets beters voor in de plaats, dan zou hij nog veel meer achteruitgaan, want de eerste jaren zou hij zich ook nog van de schrale inkomsten van zijn notenboomen hebben beroofd. Nu zal de heer Van Kol zeggen: laten zij het voorzichtig probeeren, bij kleine proefvelden, doch dat is al dikwijls gebeurd, maar heeft nooit eenig goed gevolg gehad. De Bandanees zit aan zijn notenboomen vast; die kunnen hem een bestaan geven, nog altijd, maar dan moet hij door het Gouvernement niet onredelijk worden behandeld.
Ik zal aantoonen dat het Gouvernement dat wel doet, met des te meer klem omdat de heer Van Kol over de beruchte verpondings-belasting onvolledig is, en juist daar waar het op aankomt.
De heer Van Kol schrijft: ‘Sedert 1872 St. bl. 48 wordt eene grondbelasting geheven van de specerijperken. Deze belasting wordt geheven over ¾ van de waarde der perken die verkregen wordt door de netto opbrengst met 10 te vermenigvuldigen.’ Maar de hoofdzaak, die waardebepaling zelf, die de heer Van Kol niet aangeeft, geschiedt als volgt:
In 't jaar 1872 toen de foelie op Banda tot f200. - en de noten in dop f120. - per picol waard waren, nam de Regeering aan dat men voor exploitatiekosten van een specerijland ¼ gedeelte van de bruto-opbrengst noodig had. Drie kwart werd beschouwd als zuivere winst, dit ¾ vermenigvuldigde men met 10, en over dat cijfer dat de verpondingswaarde heette, moest men ¾ pct. belasting betalen.
Een perk dat toen 100 picols foelie en 550 picols noten in dop opleverde, besomde toen een bruto opbrengst van
100 picols foelie ad f200. - |
|
f20000. - |
en 550 picols noten in dop ad f120. - |
f66000. - |
|
_____ |
|
f86000. - |
af ¼ voor exploitatiekosten |
|
f21500. - |
|
_____ |
|
Netto opbrengst |
f64500. - |
|
===== |
De verpondingswaarde was dus 10 × f64500 of f645000. - en over dit bedrag betaalde men ¾ pct. of 4837.50.
In dien tijd van hooge prijzen (in 1873/74 betaalde men zelfs op Banda f350. - per picol voor de foelie en f135. - voor de picol uoten in dop) was de aftrek van ¼ gedeelte van de bruto opbrengst voor exploitatiekosten werkelijk voldoende, maar thans nu sedert jaren de prijzen aldoor gedaald zijn, vooral voor noten, waarvan ruim 5 maal meer geoogst wordt dan van foelie, zijn de exploitatiekosten, waarop slechts weinig kon bezuinigd worden, tot de bruto opbrengst in een geheel andere verhouding gekomen.
Dientengevolge is de verpondingswaarde geheel denkbeeldig geworden en de verschuldigde perkbelasting een bloedgeld, dat de verarmde Bandanees niet meer kan opbrengen.
Dit zal u blijken uit onderstaande becijfering.