Verduitsching der Bataks.
(Een spooksel).
Hooggeachte Redactie!
Beleefd verzoek ik U een gastvrij plaatsje in het eerstvolgende nummer van uw zeer gewaardeerd tijdschrift voor hetgeen ik wensch te schrijven naar aanleiding van een artikeltje nagenoeg onder gelijkluidend opschrift in no. 3 van den loopenden jaargang, overgenomen uit de N.R.C. van 11 Maart j.l., die het aan de Padanger ontleende.
Spoken en spooksels! - Wie houdt zich daarmee nog op in onze meer dan verlichte 20e eeuw? - Zoo zou men meenen. En toch schijnt het geslacht dergenen, die dergelijke verschijningen voor zich zien opdoemen, nog niet uitgestorven. Men oordeele. Er wordt bericht, dat (natuurlijk maar een paar) Bataks (een beetje) Duitsch geleerd hebben, en nu ziet men reeds in den geest een heel volk ‘binnen de grenzen van het Nederlandsc-h Indisch gebied, dat meer zal zijn toegedaan aan Duitschland dan aan Nederland’, en daarachter - o schrik! - ja, de woorden willen haast mijn pen niet uit, maar het is toch zoo, want ‘de taal is van het volk!’..... verlies van ons heerlijk Insulinde of ten minste een goed stuk er van aan Duitschland. En - o gruwel! - ‘de Nederlandsch-Indische regeering zelf helpt de verduitsching der Bataks in de hand’ en is dus bezig, haar eigen graf te delven. Tragisch, niet waar?
Doch wie spoken ziet, kijkt gewoonlijk, te vroeg door vrees overvallen, niet goed toe, en dan speelt zijn door angst opgezweepte fantasie hem leelijke parten. Zoo ook hier. Men noemt geen koe bont, of zij heeft een vlekje, zegt het spreekwoord. Welnu, wij willen het vlekje aan deze koe eens goed bekijken, en wij zullen zien, dat zij er heusch niet geheel zwart van zal worden, maar dat het maar een tijdelijk spatje was, reeds afgewasschen, voor men er geschreeuw over maakte.
In de Bataklanden, waar ik zelf, Nederlander van geboorte ondanks mijn Duitschen naam, 18 jaren lang, als zendeling van het Rijnsche zendinggenootschap werkzaam was, wordt het evangelie hoofdzakelijk door Duitsche zendelingen gepredikt. Tal van scholen zijn er door hen gesticht en tot opleiding van inlandsch hulppersoneel ten behoeve van deze zoowel als voor den kerkelijken dienst bestaat er een uitgebreide kweekschool of semenarie. Boeken, voor het onderwijs benoodigd, moesten door de zendelingen in de Bataksche taal worden vervaardigd, en aan dat moeilijke werk hebben velen met loffelijken ijver hun tijd, gaven en krachten besteed, zoodat er reeds een aanzienlijk aantal in druk verschenen is. Voor het onderwijs aan de zooeven genoemde kweekschool echter zijn, in een zeer beperkt aantal, boeken noodig, die, om de daaraan verbonden hooge kosten, in het Bataksch niet in druk kunnen worden uitgegeven. Dit heeft den zendeling-directeur der kweekschool geleid tot het voorstel aan het genootschapsbestuur te Barmen, om aan de kweekelingen ook onderwijs in de Duitsche taal te geven, maar voornoemd bestuur heeft daarop geantwoord, dat, indien het aanleeren van een Europeesche taal voor de betere ontwikkeling der kweekelingen noodzakelijk werd geoordeeld, dit dan de Nederlandsche zou moeten zijn. In afwachting van dit antwoord en op toestemming rekenende, heeft de zendeling-directeur voornoemd dan ook gedurende een paar maanden aan de kweekelingen van den toenmaligen cursus onderwijs in het Duitsch gegeven, maar het ook na ontvangst daarvan weder gestaakt. Eenige welontwikkelde jongens hebben toen die studie uit eigen liefhebberij nog voortgezet, en zoo zijn er dan na het laatste eindexamen in September van het vorige jaar eenige inlandsche onderwijzers aan de zendingsscholen aangesteld, die een beetje Duitsch verstaan. Meer niet. Op geen enkele zendingsschool wordt Duitsch geleerd.
Dat is nu het vlekje, dat de koe in de oogen der redactie van de Padanger zoo bont gemaakt heeft, dat zij in de Duitsche zending een zwart, dreigend spooksel voor ons koloniaal bezit is gaan zien. ‘Lieb Vaterland, kannst ruhig sein!’ De Duitsche zendelingen in onze Oost zullen de volken, onder welke zij arbeiden, niet verduitschen en ons koloniaal bezit in geenen deele in gevaar brengen. In tegendeel, zij zullen er veel meer toe medewerken, dat de harten der door hen tot het Christendom bekeerde inlanders van liefde voor Nederland en ons dierbaar vorstenhuis hooger kloppen. Ik zou nog heel wat kunnen bijbrengen, om dit te staven, maar ik mag jegens U, geachte redactie, niet onbescheiden zijn. De regeering mag gerust voortgaan, de zending naar vermogen te steunen. Daardoor delft zij geenszins haar eigen graf, maar bevestigt veel meer haar heerschappij en bevordert de bloei der koloniën en de welvaart van het moederland.
Het vraagteeken, door U, geachte redactie, achter het opschrift boven het door mij gewraakte artikeltje geplaatst, stemt mij tot dankbaarheid. Evenzoo Uw slotopmerking, die mij de gastvrije opname van dit epistel reeds bij voorbaat verzekert. Als ik in Uw gewaardeerd tijdschrift later eens mag meedeelen, wat de zendelingen in de Bataklanden doen tot opwekking van achting, eerbied en liefde jegens de regeering, zal mij zulks tot nog grooter dankbaarheid stemmen. Onder vriendelijke dankbetuiging en met de meeste hoogachting verblijf ik
Ouden Rijn bij Utrecht,
14 April 1902.
Uw dw. dienaar
J.H. Meerwaldt.