Neerlandia. Jaargang 6
(1902)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezondenOnnoodig gebruik van vreemde woorden.Hooggeachte Redactie!
Gaarne zoude ik een plaatsje in Neerlandia wenschen voor het volgende; nl. een wenk aan ons Nederlanders om toch zooveel mogelijk hollandsch te blijven in onze uitdrukkingen. Waar wij een rijke taal hebben, waarin wij alles kunnen uitdrukken, zien wij dagelijks vreemde woorden gebruiken in plaats van hollandsche. Meestal beschouwt men het als eenigszins deftig om vreemde woorden te gebruiken; maar m.i. is dat winkeliersdeftigheid van het soort coiffeur, patissier, costumière, enz. Een beschaafd Nederlander moet toonen zijn taal te kennen; en dat men zich beschaafd en goed kan uitdrukken, zonder die vreemde poespas toont zoo menig spreker en schrijver. Ik wil slechts Prof. Nic. Beets aanhalen, die in zijn keurig proza, de vreemde woorden vermijdt, en daardoor toont een oprecht beschaafd Nederlander te zijn. Wanneer men zich een weinig op het zuiver spreken en schrijven toelegt (en dat zal toch iedereen doen, die in het openbaar spreekt of schrijft), dan is het niet moeilijk hollandsche woorden te vinden, die juist uitdrukken wat men zeggen wil. Ik bedoel daarmede niet alle vreemde woorden uit onze taal te bannen; er zijn woorden, die òf internationaal gebruikt worden, of waarvan de hollandsche vertaling te omslachtig zoude zijn en dus toch geen ingang zou vinden; maar dit zijn er maar enkelen. Die woorden eenvoudig hollandsch te spellen (Kollewijnsch) lijkt mij afschuwelijk leelijk, en ik zoude ze liever als vreemde woorden willen blijven gebruiken, tot dat er een goed hollandsch woord voor gevonden is, dat burgerrecht kan verkrijgen. En is dat gevonden, laat ons dan ook zooveel mogelijk dat woord gebruiken. Zoo komt rijwiel of wiel voor vélocipède al heel aardig in gebruik. En is het woord heffer door den schrijver van ‘Nieuwe wereld’ voor lift in de plaats gesteld misschien wel een woord dat ingang zal vinden. Of echter zelfbeweger voor automobile, en regenscherm voor parapluie, ooit in den smaak zullen vallen, is te betwijfelen, te meer omdat deze woorden een duitsch tintje hebben. Waar ik echter vooral tegen op wil komen, is het onnoodig gebruik van vreemde woorden in opschriften en aanbiedingen, waar dat vooral door hen gedaan wordt, die beter weten. Om een voorbeeld te noemen. In den Haag op de Kneuterdijk is een winkel opgericht, Arts & Crafts genoemd, terwijl ons Kunst en Nijverheid, of liever Kunstnijverheid in één woord, datzelfde begrip volkomen juist weergeeft, en door ieder kan worden begrepen. Wij geven door zulke woorden onze onmacht te kennen om goede uitdrukkingen in onze moedertaal te vinden, een soort minachting onzer schoone taal, en een bewijs vanzwakheid, waarbij het voortbestaan onzer nationaliteit evengoed op het spel staat, als wanneer wij ons land in het openbaar als onverdedigbaar uitmaken. En werden dan nog maar altijd de vreemde woorden goed geschreven! Maar wie heeft zich niet wel eens geschaamd, wanneer hij met een vreemdeling voorbij opschriften als: ‘Coupe de cheveux et la barbe’ of ‘English boots and shoemaker’ en dergelijken onzin, wandelde. Of als hij aanbevelingen in handen kreeg van modemaaksters en dergelijken, waarin dikwijls de ergerlijkste taalfouten en letterlijk vertaalde hollandsche uitdrukkingen voorkwamen. Hoe dikwijls is bij mij dan in herinnering gekomen, de krachtige uitdrukking: ‘Spreek toch je moerstaal!’ Laten wij toch Hollanders blijven, ook in onze zaken, en de vreemdelingen geen gelegenheid geven om ons uit te lachen of de schouders voor ons op te halen! Het is een eisch van vaderlandsliefde, evengoed als het verdedigen van zijn land tegen een vreemden vijand. H. Enno van Gelder. Rotterdam, 31 Maart 1902.
* * *
Aan de Redactie van ‘Neerlandia.’
Tot mijn genoegen zag ik in ‘Neerlandia’ het door Oudschans Dentz ‘opgetilde’ commando-lied afgedrukt. Maar het liedje verliest zoo verbazend veel in waarde door de wijze waarop het gedrukt is (als 's mans briefpapier breeder ware geweest, zou het anders zijn gedrukt). Het doet nu denken aan de grafsteen- en obelisk-raadsels in onze tijdschriften. Mogen de lezers van ‘Neerlandia’ het nog eens lezen, maar dan - al ware het alleen uit piëteit tegenover den dichter, - als volgt: Liefste hoord nu naar mijn lied.
Het kost mij veel en zwaar verdriet:
het is tog waar, ik gaan nu weg
om voor ons volk en land te vech.
Ik was tog altoos getrouw gewees
u min ik met mij hart en geest,
maar nu moet ik op het oorlog gaan
en u voor altoos hier laat staan.
Liefste, gedenk tog ook aan mij,
zoo veel maal zittend aan u zij,
maar nu, op het pund om te vertrek,
daar naar die ou Commandos Nek.
Liefste, gedenk tog aan mij woord,
dat gij al van mij heef gehoord.
Het is getrouw dat zal ik blij
tot dat die dood ons twee zal schei.
Door vuur en kruid en ha'elGa naar voetnoot1). en lood,
moet wij strijden tot ons dood,
en is het sterven ook mijn lot,
zoo beveel ik mij in den hand van God.
| |
[pagina 57]
| |
Nu breekt de tijd van schijding aan,
de bazuinen klink, ons moet nu gaan
om daar al weer voor ons land te vech,
tot dat ik in mijn grafje ligt.
Vaarwel vrienden, vaarwel allen,
gedenk aan mij als ik valle,
wand door des vijands kruid en lood
moet wij strijden tot ons dood.
Vaarwel ook gij, mij dierbaarste,
God kent u als mijn eenigste.
Vaarwel, vaarwel nog duizend keer.
Gij ziet mij zeker nimmer weer.
S.C.S. Pretorius.
Met dank voor de opname, J. Rasch. Amersfoort, 24 Maart 1902. |
|