Neerlandia. Jaargang 6
(1902)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVlaanderenUit Vlaanderen.De leden van de Zuid-Nederlandsche groep, die de minimum-bijdrage betalen en die dus ‘Neerlandia’ als postabonnement ontvangen, worden beleefd verzocht voor al wat den besteldienst van dit blad betreft, zooals klachten, adresveranderingen, enz., zich uitsluitend te wenden tot hun postkantoor of hunnen brievendrager. De andere leden gelieven te schrijven aan den Penningmeester der groep: den heer Eg. De Backer, Van Hulthemstraat 52, Gent. Nieuwe toetreders tot het Alg. Ned. Verbond, die wenschen de minimum-bijdrage te betalen, kunnen zich 't best aanmelden door op de post eene inschrijving te nemen op ‘Neerlandia’, voor heel het loopende jaar, tegen storting van fr. 2,75. Enkel zij die verlangen beschermend lid te worden, wezen zoo goed het te laten weten aan den Penningmeester, met opgave van het bedrag, dat zij jaarlijks wenschen te storten.
Benoit's oratorium ‘Lucifer’ werd op Zondag 27 April uitgevoerd te Gent door de maatschappij der ‘Melomanen’. Onze knappe Vlaamsche toonkundige O. Roels voerde de talrijke schare der uitvoerders aan. Voor wie dezen talentvollen leider reeds aan het werk hebben gezien, was het dan ook ontwijfelbaar dat de uitvoering moest gelukken. Maar ieders verwachting werd overtroffen, en H.K.H. de Gravin van Vlaanderen, die het feest bijwoonde, spaarde dan ook haar toejuichingen niet, terwijl de duizenden aanhoorders, in geestdrift opgetogen, in donderend handgeklap losbarstten. Op 4 Mei greep eene tweede uitvoering plaats, ruim zoo schitterend als de eerste. Den Heer Roels werd eene warme hulde gebracht. Hem vooral, de ziel van dit grootsche feest, onzen innigen dank.
Wij betreuren het zeer dat de onderhandelingen afgebroken zijn tusschen de erfgenamen van Meester Peter Benoit en het Antwerpsche comiteit voor de uitgave der werken van den Meester. Hadden zij kunnen gelukken, de Vlamingen hadden gerust mogen zijn over het lot der talrijke handschriften van Benoit. Zoolang deze niet door den druk vereeuwigd zijn, zijn ze niet tegen vernieling beveiligd.
Het bezoek van den heer Kuyper, den Nederlandschen minister-president, aan België heeft in de Vlaamsche kringen, zoowel als in Nederland, nogal opschudding verwekt. Mogen de dagbladen nu ook hebben overdreven en veel phantasie onder de waarheid hebben gevlochten, een feit schijnt vast te staan dat ons Vlamingen heeft vernederd en vertoornd; twee onzer ministers, Vlamingen, zoo niet van hart dan toch van naam en geboorte, zijn zoo onheusch geweest, die officiëele taal van hun land, welke ook de taal van hun gast was, te versmaden en uitsluitend Fransch met hem te spreken. Die Ministers zijn de Heeren Van den Heuvel en Van der Brugge.
Wat de vijanden onzer taal al uitvinden om hare onvermijdelijke opbeuring te vertragen, is ongeloofelijk: Verbeeld u een officiëel blad, opgesteld door Vlamingen en Walen en verschijnend in beide landstalen. Redematig zou het zijn dat de Vlaamsche artikelen in het Fransch, de Fransche in het Nederlandsch worden vertaald en dat beide teksten gelijktijdig verschijnen. Maar zoo'n handelwijze werkt immers de verspreiding van het Vlaamsche blad niet tegen? Daarom heeft men in de bureelen van het Arbeidsblad (La Revue du travail) er wat anders op gevonden. De Vlaamsche bijdragen worden eerst in het Fransch overgezet; dan wordt het Fransche blad gedrukt; nadien wordt dit in zijn geheel in het Nederlandsch vertaald, zoodat de Nederlandsche artikelen na die dubbele vertaling alle leven en frischheid hebben verloren en slechts op zichzelf gelijken als een lijk op den gezonden mensch. Het beoogde doel hierbij: 1e. de Vlaamsche schrijvers ontmoedigd, zullen meer geneigd zijn hunne moedertaal in den hoek te stellen, en hun Fransch, dat niet zal gemarteld worden, voor te brengen; 2e. Het Vlaamsche blad kan aldus eene halve maand na het Fransche verschijnen en zal daardoor natuurlijk zoo weinig mogelijk verkozen worden. Wij knippen uit ‘De Vlaamsche Strijd’ orgaan van het Gentsch Propagandacomiteit aan het A.N.V., den volgenden, letterlijk weergegeven brief: | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
Vlaamsche Maatschappij tot bevordering der Fransche taal.
Gent, den 20 Maart 1902. Aan de Heeren onderwijzers en mevrouwen Onderwijzeressen der lagere gemeente, aangenomen en vrije gesubsidiëerde scholen der Vlaamsche streek. Ieder jaar stuurt de Vlaamsche maatschappij ter verspreiding der fransche taal eenen omzendbrief aan de gemeentebesturen, om hunne aandacht te roepen op de noodzakelijkheid de fransche taal onder de aangeleerde vakken in de lagere school te bevatten. Heden wenden wij ons rechtstreeks tot de leden van het onderwijzend personeel om hen aan te zetten ons hunne medewerking te verleenen in de taak die wij ons hebben opgelegd: de kennis van het fransch als tweede taal in Vlaanderen verspreiden. Wij zouden het niet genoeg kunnen herhalen: nooit hebben wij de noodzakelijkheid miskend, voor elken bewoner onzer Vlaamsche provinciën, het Vlaamsch te leeren en zich op volmaakte wijze toe te eigenen, maar wij gelooven dat, naast de moedertaal, de studie der talen door de groote volkeren die ons omringen gesproken, van dag tot dag noodzakelijker wordt, en onder deze talen bekleedt het fransch voorzeker de eerste plaats.Ga naar voetnoot*) Wij weten dat de studie van het fransch als tweede taal begrepen is onder de in de lagere school van meestal de vlaamsche gemeenten aangeleerde vakken; maar wij weten ook dat dit onderwijs de gelukkige uitslagen niet oplevert,Ga naar voetnoot*) welke men van uwe inspanningen en uwe toewijding zou mogen verwachten. De oorzaak van dezen toestand is niet ver te zoeken: zij spruit voort uit den korten duur en uit de onregelmatigheid van deGa naar voetnoot*) schoolbijwoning. De lagere school alléen is dus niet voldoende om aan de kinderen, die ze op elf- of twaalfjarigen ouderdom verlaten, een genoegzame kennis van de fransche taal te verschaffen; dit onderwijs zou nog gedurende eenige jaren moeten kunnen voortgezet worden. Welnu deze uitslag kan bekomen worden door de school voor volwassenen. Wij hebben het nuttig geoordeeld uwe aandacht te vestigen op de voordeelen U verzekerd door het reglement van 21 September 1898, de grondslagen vaststellende voor de verdeeling van het crediet dat alle jaren ten voordeele der scholen voor volwassenen wordt gestemd. Om van het Staatsbestuur de toelage te bekomen, moet men geene volledige school voor volwassenen inrichten: het is genoeg eenen bijzonderen leergang te geven, namelijk dezen der fransche taal; de duur des leergangs is minstens honderd uren per jaar, 't is te zeggen, dat de leergang des zondags gedurende twee uren mag gegeven worden. De toelage wordt berekend volgens de belangrijkheid van den leergang:
Wij sporen U vurig aan, MM., na u nopens dit punt met het plaatselijk bestuur te hebben verstaan, in uwe gemeente eenen leergang van fransche taal voor volwassenen te openen. Wij rekenen op de gekende verkleefdheid die gij voor de zaak van het onderwijs des volkskinds aan den dag legt en gij moogt insgelijks op onze genegenheid en op onze aanmoedigingen staat maken. Aanvaardt, MM., de verzekering onzer volkomen hoogachting. Namens het Comiteit: Korte duur en onregelmatigheid van het schoolbezoek! Wel zeker, maar begrijpen die heeren dan niet, dat de vele uren op dien korten schooltijd afgenomen voor de studie van het Fransch, dat, zoo bekennen zij zelf, na dien tijd onvoldoende (wij zeggen: volstrekt niet) gekend is, ontstolen is aan moedertaal en wetenschappen, die onze arme kleinen even slecht kennen als het Fransch en die hun beter helpen zouden om waardige menschen te worden. Begrijpen zij dan niet, dat het eene misdaad is, de zondaguren der volwassen werklieden te verspillen aan de studie eener taal, die zij toch nooit voldoende kennen zullen om er eene gazet in te lezen, of ze ook maar gebrekkig te spreken, terwijl hun geest nog moet geopend worden voor de eerste begrippen over wetenschap en kunst. Ja, onderwijzers en onderwijzeressen, opent zondagscholen, maar deelt er kennis mee van zaken in plaats van woordenkennis; de toelage van het Staatsbestuur is u evengoed verzekerd als voor een leergang in het Fransch, terwijl uw geweten u niet zal verwijten oneindig veel goeds te hebben opgeofferd voor eene waardelooze hersenschim.
Op 14 April kwam, tengevolge van menigvuldige aanmerkingen gemaakt door den heer De Ceuleneer, gemeenteraadslid, op het taalgebruik in de Gentsche stadsscholen, het vraagstuk der studie van de tweede taal ter sprake in de commissie van onderwijs van den Gentschen gemeenteraad. Te Antwerpen begint men het onderwijs van het Fransch slechts in de hoogere klassen der lagere school, terwijl te Gent, dit onderwijs reeds in de laagste klasse aanvangt, dat er zelfs in de bewaarscholen wordt mee begonnen! De heer De Ridder, schepene van onderwijs, vindt die toestand in onze scholen uitstekend ter wille van... het Vlaamsch, dat zooals hij schijnt te denken, te Antwerpen in de hoogere klassen niet meer wordt aangeleerd, want hij zegt dat, zoo de studie van het Fransch slechts in den hoogsten graad begint, deze maatregel de studie der moedertaal afschaft gedurende de jaren die het nuttigst zijn voor de ontwikkeling van het geheugen. Zijne opmerking is zonder waarde, indien men de bedoeling van den heer Schepene niet vat. Zijne meening is, dat, zoo het aanleeren van het Fransch eerst in den hoogsten graad begint, deze klassen zullen moeten geschoeid worden op de leest der betalende scholen, waar het Fransch inderdaad het leeuwenaandeel heeft. (De omgangstaal van onderwijzer en kinderen is bijna in alle betalende scholen uitsluitend Fransch). Doch het verschuiven der studie van de tweede taal brengt niet noodzakelijk dezen allererbarmelijksten maatregel mede. Een ander lid der commissie, de heer Massau, wil van onze kinderen kleine papegaaien maken. Hij weet niet, dat het doel der school is, boven het aanbrengen van welke kennis ook, het openen van den geest, het leeren begrijpen, leeren nadenken, leeren redeneeren, en dat klanken, die geene beelden wekken, moeten worden geweerd als de pest. Hij wil van de eerste schooljaren van het kind gebruik zien maken om de gaven van zijn geheugen te benuttigen, die in de prille jeugd zeer ontwikkeld zijn. De heer De Ceuleneer doet opmerken, dat geen enkele vreemde pedagoog de mogelijkheid aanneemt der gelijktijdige studie van twee talen voor kinderen, en dat de leerlingen onzer scholen er slechts zouden kunnen bij winnen indien ze het Fransch eerst in den derden graad begonnen te leeren. De heer Massau verdenkt de vreemde pedagogen van partijdigheid. terwijl de heer Cambier de meening van huidige Belgische pedagogen inroept (zijn die soms niet met meer recht dan vreemden van partijdigheid te verdenken?) Doch wat nog erger is, de heer Cambier staaft zijne woorden met de bewering dat de, als Vlaamschgezinde bekenden schoolopziener A.C. Van der Cruyssen, de studie der tweede taal in de lagere school is toegedaan, wat hem in de ‘Flandere libérale’ en in ‘Het Volksbelang’ logenstraffingen van den heer Van der Cruyssen op den hals haalt. De heer De Muynck vindt, dat er nog geen Fransch genoeg in de lagere scholen wordt aangeleerd, daar het, zegt hij, voor onze werklieden veel nuttiger is twee talen half te kennen dan ééne heel goed. De commissie stelt eindelijk voor, daar de meeningen zoo verdeeld zijn. den huidigen toestand te behouden. Wie men natuurlijk niet heeft geraadpleegd, zijn de onderwijzers en onderwijzeressen. De meerderheid van het Gentsch onderwijzend personeel is niet Vlaamschgezind, het staat grootendeels onverschillig tegenover onzen strijd, of heeft, door het uitsluitend lezen van Franschgezinde bladen, een boel verkeerde denkbeelden er over en is ons dan ook eer vijandig. En toch weten wij met zekerheid, dat eene jarenlage ondervinding hen van het onmogelijke van het aanleeren eener tweede taal zoodanig heeft overtuigd, dat de groote meerderheid zou wezen voor de verschuiving dier studie naar den derden graad.
Er wordt thans door den Nederlandschen Boekhandel van Gent en van Antwerpen een tweemaandelijksch bibliographisch tijdschrift uitgegeven, ‘Palfijn’, voor Nederlandsche Natuur- | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
en Geneeskundige Literatuur. Het staat onder toezicht van een groep doktoren, advocaten, ingenieurs enz. waaronder wij enkel Prof. J. Mac Leod van Gent en Prof. E. Verschaffelt van Amsterdam willen noemen. Het heeft voor doel de Vlamingen en vooral de studeerende jeugd op de hoogte te houden der in Nederland en Vlaanderen verschijnende wetenschappelijke en geneeskundige werken opdat zij zich zouden opgewekt voelen die Nederlandsche degelijke werken te raadplegen bij hunne studiën. Wij juichen dit initiatief toe en hopen dat ‘Palfijn’ zijn doel volkomen moge bereiken.
Het standaardwerk van Max Rooses: ‘Rubens' leven en werken’ is reeds aan zijne 6e aflevering. Prachtig is dit grootsch gewrocht; het doet ons trillen van fierheid over het bezit van onzen Rubens, dien wij er dieper door leeren kennen en waardeeren.
Dat onze taalstrijd ook in het Walenland immer veld wint, bewijzen de talrijker wordende voordrachten onzer Vlaamsche sprekers in het Zuiden van ons land en de immer talrijker opkomst der aanhoorders, meest uitgeweken Vlamingen, wier stam- en taalgevoel thans niet meer als vroeger verloren gaat te midden van het Waalsche element. Op 7 April hield Prof. Vercoullie aldus eene belangrijke voordracht te Doornik over ‘De taalgrens in België’ in den ‘Vlaamschen Kring’ aldaar, onder voorzitterschap van den Heer Omer Wattez. Mochten zulke verblijdende verschijnselen zich meer en meer vermenigvuldigen.
Zondag 4 Mei herdacht Snellaertkring te Gent zijn vijfentwintigjarig bestaan, des morgens met een toonkundigfeest, waarin optrad het a-capella koor van den heer E. Hullebroek en waarvan het belangrijkste deel was een feestrede van den voorzitter den heer E. Fabri; des namiddags met een banket, waarop, behalve de leden van den kring aanwezig waren, een aantal vertegenwoordigers van andere Vlaamsche vereenigingen en waar veel feestelijke welsprekendheid ten beste gegeven werd. Op de feestzitting werd de uitslag bekend gemaakt van een novellen-prijskamp uitgeschreven door Snellaertkring: een prijs van 200 fr. aan den heer De Grave, Statiemeester te Moortzele.
Maandag, 12 Mei, bood de Gentsche Tak Alg. Ned. Verbond zijn leden een tooneelavond aan in Minardschouwburg. De declamatieklasse der damesafdeeling onder de zoo knappe leiding van den heer Van den Heuvel, speelde zeer verdienstelijk twee tooneelstukken: Miss Multon en O, Mijnheer, het een aangrijpend, het ander leutig, zoodat Elck wat wils had. |
|