Het Nederlandsch in de West.
Herhaalde malen is er in Neerlandia op gewezen hoe de Nederlandsche koloniën in West-Indië een alles behalve Nederlandsch karakter hebben en hoe de taal van het moederland er wordt verwaarloosd.
Zoo wordt op de scholen der Bovenwindsche eilanden (St. Martin, St. Eustatius en Saba) alleen Engelsch onderwezen en voor de bewoners, uitgezonderd de gezaghebbers en enkele gouvernementsambtenaren, is het Hollandsch een vreemde taal.
Stel daartegenover eens Martinique Guadeloupe en het Fransch gedeelte van St. Martin. Daar spreekt iedereen Fransch, en die taal wordt ook op de scholen onderwezen.
Over de ongerechtigheid dat in Nederlandsche koloniën in het Engelsch recht wordt gesproken en dat men slechts met opoffering van hooge vertaalkosten van vonnissen der Raden van Justitie en der kantongerechten bij het hof van Justitie op Curaçao in hooger beroep kan komen, hebben de heeren J.H.J. Hamelberg en A.M.W. ter Laag in de beide vorige jaargangen van Neerlandia reeds genoeg in het midden gebracht.
In de N.R. Ct. van 22 Maart werd de opmerking gemaakt dat op St. Martin de vonnissen van den Raad van Justitie en van het kantongerecht in het Nederlandsch zouden kunnen worden uitgesproken, daar de gezaghebber, die president van dien Raad is en de leden Hollandsch kennen en ook de waarnemende kantonrechter onze taal machtig is; doch de officier van Justitie aldaar, die tevens ambtenaar van het openbaar ministerie bij het kantongerecht is, heeft zich nooit moeite gegeven de Nederlandsche taal te leeren en spreekt alleen Engelsch. Daarom is men verplicht de rechtzaken aldaar in het Engelsch te behandelen. Op St. Eustatius eveneens. En de kantonrechter op Saba, die Hollandsch kent, moet vonnissen in het Engelsch, omdat de griffier en de ambtenaar O.M. slechts die taal begrijpen.
De groote fout is, dat geen gouverneur er zich ooit ernstig om bekommerd heeft. De oude sleur volgen, was gemakkelijker. Indien er 30 of 40 jaren geleden bepaald was, dat op onze Bovenwindsche eilanden Nederlandsch op school moest worden geleerd, dan zou men dáár nu eene Hollandsch sprekende bevolking hebben.
De nieuwe gouverneur zou in dezen veel kunnen doen. Van zijn belangstelling mag men overtuigd zijn, nu hij in Januari vergezeld van professor Went en den ingenieur Havelaar een reis naar de Bovenwindsche eilanden heeft ondernomen waar Z.H.E.G. op hartelijke wijze ontvangen en met ingenomenheid begroet werd. De bevolking op die eilanden gaf duidelijk te kennen, dat zij in hem den landvoogd ziet, ván wiens beleidvol en rechtvaardig bestuur men verwacht, dat er eindelijk verbetering in tal van aangelegenheden zal worden gebracht.
De gouverneur heeft op de eilanden audiëntie verleend aan ambtenaren en particulieren, en zich verder zooveel mogelijk van alles op de hoogte gesteld door eigen onderzoek.
Dat hij deelneemt aan het Nederlandsch leven in de West-indische koloniën blijkt ten overvloede uit het volgend bericht in de Curaçaosche Courant:
Op Maandag 10 Maart in den voormiddag had in het lokaal van de Club ‘De Gezelligheid’ de tweede vergadering plaats van de oprichters en toegetredenen van de vereeniging ter bevordering van Landbouw, Veeteelt, Zoutwinning en Visscherij.
De heer Gouverneur woonde de vergadering bij, en hield een redevoering, zijn belangstelling betuigende in de vereeniging.
Door den heer Gouverneur werd den heer Chapman een fraai bewerkten hamer ter hand gesteld, om aan den te benoemen Voorzitter te worden overhandigd.
Het eerste bestuur der Vereeniging bestaat uit de Heeren C.A. Jones, Voorzitter, H.H.R. Chapman, Ondervoorzitter, J.H.J. Hamelberg, Secretaris, J.L.T. Heldewier Vignon, Penningmeester en H.S. Muller.
De Gouverneur der kolonie is tot eerelid der Maatschppaij benoemd